ECLI:NL:GHDHA:2017:955

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
BK-16/00403
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De Inspecteur had op 14 juli 2011 een aanslag opgelegd, waartegen belanghebbende pas op 30 juli 2014 bezwaar maakte, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de Inspecteur. Belanghebbende stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij had vertrouwd op toezeggingen van de Inspecteur over de behandeling van zijn bezwaar tegen de voorlopige aanslag. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat belanghebbende tijdig bezwaar had moeten maken tegen de definitieve aanslag. Het Hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de intrekking van het bezwaar tegen de voorlopige aanslag onvoorwaardelijk was en dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel was. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00403

Uitspraak van 29 maart 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2016, nummer AWB 15/9332 IB/PVV, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 juli 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.357 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.164 en daarbij € 18 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is van hem een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 februari 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
3.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1940 en is gehuwd. Hij is van 1 januari 1966 tot september 2005 werkzaam geweest voor het [Y] (hierna: [Y] ) te Noordwijk. Vanaf oktober 2005 geniet hij pensioen van [Y] .
3.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 19 juni 2009 een voorlopige aanslag IB/PVV 2008 (de voorlopige aanslag) opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen op 29 juli 2009 bezwaar gemaakt.
3.3.
De Inspecteur heeft belanghebbende op 17 november 2009 een brief gezonden.
Hierin schrijft hij voor zover van belang:
“Op 29 juli 2009 heb ik uw bezwaarschrift ontvangen. U maakt bezwaar tegen de voorlopige aanslag(en) inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2008 omdat u van mening bent dat het arrest van de Hoge Raad (nr. 07/12243) van 16 juni 2009 op uw pensioen van toepassing is.
Allereerst bied ik u mijn excuses voor de late reactie op uw bezwaar. Het beoordelen van de toepasbaarheid en de berekeningsmethodiek van voornoemd arrest neemt vanwege de complexiteit van deze materie meer tijd in beslag dan verwacht.
Om tot een juiste behandeling van de pensioenuitkeringen van internationale organisaties te komen, met inachtneming van voornoemd arrest, is aanvullende informatie noodzakelijk. De Belastingdienst is daarom thans bezig de pensioenreglementen van de verschillende internationale organisaties te beoordelen.
Om te voorkomen dat op dit moment onnodig veel gegevens moeten worden aangeleverd wil de Belastingdienst, om bezwaarschriften tegen de voorlopige aanslagen op juiste wijze te kunnen behandelen, pas tijdens de (definitieve) aanslagregeling van de aangiften 2007 en/of 2008 het arrest toepassen. Hierdoor wordt tevens voorkomen dat ook voor deze jaren separaat bezwaar zal moeten worden aangetekend.
Ik verzoek u daarom het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag in te trekken, onder toezegging van de Belastingdienst dat bij de definitieve aanslagregeling met de argumenten van het voornoemd bezwaarschrift en, indien op u van toepassing, met de uitwerking van voornoemd arrest rekening zal worden gehouden.
De mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen na ontvangst van de definitieve aanslag over het belastingjaar 2007 en/of 2008, blijft uiteraard bestaan. Op het aanslagbiljet staat vermeld hoe U in dat geval moet handelen.
Als u met het vorenstaande akkoord gaat, verzoek ik u bijgevoegde verklaring te ondertekenen. U kunt hiervoor gebruik maken van bijgevoegde portvrije enveloppe. Ik verzoek u deze verklaring vóór 2 december 2009 aan mij terug te sturen.
(…)”
3.4.
Bij schrijven van 24 november 2009 heeft belanghebbende het bezwaar tegen de voorlopige aanslag IB./PVV 2008 ingetrokken. De intrekkingsverklaring behelst het volgende.
“Akkoordverklaring afhandeling bezwaarschrift
Onder verwijzing naar de brief van 17 november 2009, verklaar ik dat ik mijn bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008
aanslagnummer […] intrek. Dit omdat de Belastingdienst mij toegezegd heeft dat bij de definitieve aanslagregeling 2008 rekening wordt gehouden met mijn argumenten vermeld in voornoemd bezwaarschrift en de uitwerking van het arrest van de Hoge Raad (nr. 07/12243) van 16 Januari 2009.”
3.5.
Op 28 mei 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende een brief gestuurd over de stand van zaken met betrekking tot het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2008. In deze brief merkt de Inspecteur op:
“Nadat allereerst overleg met vertegenwoordigers van verschillende organisaties heeft plaatsgevonden, kan ik u mededelen dat inmiddels twee procedures bij de Rechtbank in
's-Gravenhage lopen die van invloed kunnen zijn op de belastingheffing van uw pensioen. De (proef)procedures worden gevoerd voor het jaar 2005 en 2006, maar zijn ook van invloed op 2007, 2008 en 2009. " ....... " Op grond van de wettelijke bepalingen moet de Belastingdienst de aanslag over het jaar 2008 vaststellen op uiterlijk 31 december 2011.
Gelet op de benodigde tijd die is gemoeid met de administratieve en geautomatiseerde verwerking en mede gelet op hetgeen ik hierboven ten aanzien van de termijn en de proefprocedures heb vermeld, zal ik binnenkort (moeten) overgaan tot het definitief vaststellen van uw aanslag over het belastingjaar 2008.
Deze aanslag zal worden vastgesteld conform het huidige standpunt van de Belastingdienst ten aanzien van uw pensioen. Ik wil u er op wijzen dat u, indien u het niet eens bent met deze aanslag, tijdig, dat wil zeggen binnen 6 weken na dagtekening van de aanslag, een bezwaarschrift moet indienen.
U kunt in uw bezwaarschrift verwijzen naar de eerder door u ingediende bezwaarschriften tegen aanslagen uit eerdere jaren. Gelet op de lopende procedures verzoek ik u voorts om ook in het bezwaarschrift op te nemen dat u aan de Belastingdienst, voor de afdoening van het bezwaarschrift, onbeperkt uitstel verleent.”
3.6.
Vervolgens is aan belanghebbende met dagtekening 14 juli 2011 de primitieve aanslag IB/PVV 2008 (de definitieve aanslag) opgelegd. Bij brief van 30 juli 2014, door de Inspecteur ontvangen op 31 juli 2014, heeft belanghebbende tegen deze aanslag bezwaar gemaakt.
3.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de definitieve aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarbij heeft de Inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag afgewezen, met als reden dat de termijn waarbinnen aanspraak kan worden gemaakt op het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggaaf van belasting van vijf jaar is verlopen.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of:
a. De termijnoverschrijding van het bezwaar tegen de definitieve aanslag 2008 verschoonbaar is;
b. Het bezwaar tegen de voorlopige aanslag 2008 slechts voorwaardelijk is ingetrokken en deze voorwaarde niet in vervulling is gegaan toen de Inspecteur bij de definitieve aanslagregeling het arrest uit 2009 van de Hoge Raad over de belastbaarheid van pensioenen bij internationale organisaties niet toepaste;
c. Belanghebbende een beroep kan doen op door de Inspecteur gewekt vertrouwen;
d. Belanghebbende een beroep kan doen op toepassing van het gelijkheidsbeginsel.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
4.3.
Voor het geval het bezwaar tegen de (voorlopige) aanslag 2008 alsnog ontvankelijk moet worden verklaard heeft belanghebbende een aantal standpunten ingenomen over de belastbaarheid van de pensioenen van [Y] .
Voor deze standpunten en hetgeen partijen overigens ter onderbouwing van hun standpunten hebben aangevoerd, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 en terugwijzing naar de Inspecteur voor behandeling van het bezwaar.
5.2.
De Inspecteur heeft in hoger beroep geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“5. In de bezwaarprocedure tegen de voorlopige aanslag was tussen partijen in geschil of, en zo ja op welke wijze, de pensioenuitkering die [belanghebbende] in 2008 heeft genoten van de [Y] ( [Y] ) in de Nederlandse belastingheffing dient te worden betrokken. Daarbij was met name in geschil of het arrest dat de Hoge Raad heeft gewezen op 16 januari 2009 (nr. 07/12243, ECLI:NL:HR:2009:BF7264) met betrekking tot het pensioen van een voormalig griffier van het Internationaal Gerechtshof van overeenkomstige toepassing was op [belanghebbende].
6. Lopende de bezwaarprocedure tegen de voorlopige aanslag heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] bij brief van 17 november 2009 het volgende bericht.
“(…)
7. Naar aanleiding van de onder 6 weergegeven brief heeft [belanghebbende] het bezwaar tegen de voorlopige aanslag ingetrokken door retournering van de bij die brief gevoegde, door [belanghebbende] voor akkoord getekende, verklaring. Deze verklaring luidt als volgt.
(…)
8. Vervolgens heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] bij brief van 28 mei 2011 het volgende meegedeeld.
(…)
9. Vaststaat dat vervolgens met dagtekening 14 juli 2011 de definitieve aanslag aan [belanghebbende] is opgelegd en dat [belanghebbende] daartegen niet tijdig, namelijk pas op 30 juli 2014 en dus ruimschoots ná het verstrijken van de bezwaartermijn van zes weken, bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Daarbij overweegt de rechtbank dat, anders dan [belanghebbende] bepleit, zij in de gang van zaken bij de bezwaarprocedure tegen de voorlopige aanslag en de wijze waarop de intrekking van dat bezwaar tot stand is gekomen, geen aanleiding ziet om de termijnoverschrijding wel verschoonbaar te achten. De rechtbank acht de hiervoor weergegeven brieven van [de Inspecteur] van 17 november 2009 en 28 mei 2011, meer in het bijzonder de daarin door de rechtbank onderlijnde passages, in zoverre volstrekt duidelijk dat daaruit onmiskenbaar blijkt a) dat aan [belanghebbende] een definitieve aanslag IB/PVV 2008 zal worden opgelegd, en b) dat indien [belanghebbende] het met die aanslag niet eens is hij daartegen tijdig bezwaar moet maken. Daar komt bij dat op de definitieve aanslag zelf ook nog is vermeld dat tegen die aanslag bezwaar kan worden gemaakt, onder vermelding dat het bezwaarschrift dan op 25 augustus 2011 binnen moet zijn bij het bewuste belastingkantoor. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] had moeten begrijpen dat hij tegen de definitieve aanslag tijdig bezwaar moest maken. Dat hij dat heeft nagelaten, heeft onder deze omstandigheden voor zijn risico te komen. Dat [belanghebbende] de door [de Inspecteur] in zijn brief van 17 november 2009 gedane toezegging (zie onder 6., meer specifiek de door de rechtbank cursief weergegeven passage uit die brief) aldus heeft uitgelegd dat hij niets hoefde te doen totdat [de Inspecteur] hem nader had geïnformeerd over diens nadere standpunt met betrekking tot de bewuste problematiek, hetgeen volgens [belanghebbende] tevens betekende dat hij geen bezwaar hoefde te maken tegen de definitieve aanslag, maakt evenmin dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat doet immers niets af aan wat hiervoor is overwogen over de duidelijke inhoud en strekking van de bewuste brieven en de rechtsmiddelverwijzing op de definitieve aanslag voor wat betreft het (moeten) maken van bezwaar tegen de definitieve aanslag.
10. Anders dan [belanghebbende] bepleit, staat naar het oordeel van de rechtbank het vertrouwensbeginsel aan de niet-ontvankelijkverklaring niet in de weg. [Belanghebbende] stelt in dit verband – samengevat weergegeven – dat [de Inspecteur] met de brieven van 17 november 2009 en 28 mei 2011 bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat niet voor ieder jaar en voor iedere aanslag apart bezwaar hoefde te worden gemaakt. De rechtbank volgt [belanghebbende] hierin, onder verwijzing naar wat hiervoor onder 9. is overwogen, niet. Zo bepaalde passages uit die brieven [belanghebbende] al aanleiding hebben mogen geven voor dat standpunt, zijn die brieven voor het overige duidelijk genoeg dat daaruit voldoende blijkt dat [belanghebbende] tegen de definitieve aanslag bezwaar moest maken. Reeds daarom faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor zover [belanghebbende] meent dat het feit dat [de Inspecteur] de hiervoor genoemde toezegging niet, althans voor [belanghebbende] niet voldoende kenbaar is nagekomen, dit anders maakt, volgt de rechtbank hem daarin niet. Immers, in de brief van 28 mei 2011 (zie onder 8., meer in het bijzonder de door de rechtbank onderlijnde passage) heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] – samengevat weergegeven – meegedeeld dat hij gelet op de wettelijk vastgelegde aanslagtermijn over moet gaan tot het vaststellen van de definitieve aanslag. Daarbij heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] erop gewezen dat die aanslag zal worden vastgesteld conform het huidige standpunt van de Belastingdienst ter zake van zijn pensioen en dat [belanghebbende], indien hij het niet eens is met die aanslag, tijdig, dat wil zeggen binnen 6 weken na dagtekening van de aanslag, een bezwaarschrift moet indienen. Na het ontvangen van die brief had het [belanghebbende] duidelijk moeten zijn dat aan de zijde van [de Inspecteur] sprake was van een koerswijziging ten opzichte van de eerder door hem gedane toezegging en dat [de Inspecteur] op die toezegging was teruggekomen. Daarom kan [belanghebbende] aan die eerdere toezegging geen vertrouwen ontlenen.
11. Voor zover [belanghebbende], onder verwijzing naar de gang van zaken bij de intrekking van het bezwaar tegen de voorlopige aanslag, meent dat sprake is schending van één van de overige beginselen van behoorlijk bestuur, volgt de rechtbank hem daarin niet. Daarbij overweegt de rechtbank dat [belanghebbende] dat bezwaar zelf heeft ingetrokken. Dit heeft hij weliswaar onder de hiervoor weergegeven toezegging en op verzoek van [de Inspecteur] gedaan, maar dat neemt niet weg dat het [de Inspecteur] vrij staat om bij een wijziging van de omstandigheden zijn eerder ingeslagen koers aan te passen, mits hij dat ook meedeelt aan de betrokkenen. Dat laatste heeft [de Inspecteur] bij zijn brief van 28 mei 2011 tevens gedaan. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van een schending van een van de overige beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld het zorgvuldigheidsbeginsel.
12. Voor zover [belanghebbende] meent dat de bezwaarprocedure tegen de voorlopige aanslag is komen te herleven, omdat [de Inspecteur] de aan de intrekking van dat bezwaar ten grondslag liggende toezegging niet is nagekomen, volgt de rechtbank hem mede daarin niet. Gelet op de tekst van de ‘Akkoordverklaring afhandeling bezwaarschrift’ (zie onder 7.) waarbij [belanghebbende] dat bezwaar heeft ingetrokken, is, anders dan [belanghebbende] bepleit, dat bezwaar niet voorwaardelijk maar onvoorwaardelijk ingetrokken. De omstandigheid dat daarbij is vermeld om welke reden het bezwaar wordt ingetrokken, namelijk omdat [de Inspecteur] aan [belanghebbende] een toezegging heeft gedaan, maakt niet dat sprake is van een voorwaardelijke intrekking. Dat [de Inspecteur] die toezegging geen, althans niet voldoende duidelijk gestand heeft gedaan, maakt daarom niet dat die intrekking is komen te vervallen.
13. Het voorstaande betekent enerzijds dat [de Inspecteur] het bezwaar van [belanghebbende] tegen de definitieve aanslag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en anderzijds dat het bezwaar tegen de voorlopige aanslag niet is herleefd.
14. De vraag of [de Inspecteur] desondanks een ambtshalve vermindering dient te verlenen, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Daarbij overweegt de rechtbank dat ingevolge het bepaalde in artikel 9.6 van de Wet IB 2001, in samenhang bezien met artikel 45aa, onder a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 – samengevat – een belastingaanslag niet ambtshalve wordt verminderd indien vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De onderwerpelijke belastingaanslag heeft betrekking op het kalenderjaar 2008. Dit betekent dat de voornoemde vijfjaarstermijn eindigde op 31 december 2013. Omdat het bezwaar tegen de definitieve aanslag, hetgeen [de Inspecteur] terecht ook heeft aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag, pas op 31 juli 2014 door [de Inspecteur] en dus na het verstrijken van de vijfjaarstermijn is ontvangen, heeft [de Inspecteur] terecht het standpunt ingenomen dat geen ambtshalve vermindering dient te worden verleend. Nu naar het oordeel van de rechtbank [de Inspecteur] jegens [belanghebbende] ook niet heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zie onder 10. en 11.), is [de Inspecteur] tevens niet verplicht uit dien hoofde alsnog een ambtshalve vermindering te verlenen. Het beroep dat [belanghebbende] doet op het bepaalde in paragraaf 21, punt 15, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, faalt daarom. Ook het gelijkheidsbeginsel noopt [de Inspecteur] niet alsnog een ambtshalve vermindering of teruggaaf te verlenen. De door [belanghebbende] aangedragen gevallen waarbij [de Inspecteur] dat wel heeft gedaan, betreffen, naar [de Inspecteur] heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, gevallen waarbij de belastingplichtige wel tijdig bezwaar had gemaakt. Reeds daarom is geen sprake van aan dit geval gelijke gevallen en faalt [het door belanghebbende] in dit verband gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het onder deze omstandigheden niet verlenen van een ambtshalve vermindering maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat sprake is van een schending van één van de overige beginselen van behoorlijk bestuur.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
16. Het verzoek van [belanghebbende] om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, daar sinds de ontvangst van het bezwaar door [de Inspecteur] op 31 juli 2014 en de uitspraak door de rechtbank in deze zaak, nog geen twee jaren zijn verstreken (zie HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011:BO5046 en HR 22 april 2005, nr. 37984 ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Het Hof komt na weging van de feiten die ten grondslag liggen aan hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld niet tot een andere beslissing. Het Hof heeft het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
De intrekking van het bezwaar tegen de voorlopige aanslag heeft belanghebbende ondubbelzinnig gedaan. Deze is niet onder voorwaarden geschied. In de brief van de Inspecteur die aan de intrekking vooraf ging en hiertoe de aanleiding was, is sprake van een toezegging door de Inspecteur dat bij de definitieve aanslagregeling rekening zal worden gehouden, zo dat op het geval van belanghebbende van toepassing is, met het arrest van de Hoge Raad uit 2009 over de wijze van belasten van het pensioen van een internationale ambtenaar. Uit de brief uit 2009 volgt dat bij de definitieve aanslagregeling een beoordeling zal plaatsvinden.
7.3.
De brief van de Inspecteur van 2011 laat daarna geen misverstand bestaan dat de Inspecteur die toezegging (nog) geen gestand kan doen, dat hij vanwege het verstrijken van de wettelijke termijn de definitieve aanslag zal vaststellen zonder dat hij de situatie van belanghebbende langs het arrest van 2009 heeft gelegd en dat de aanslag zal luiden conform zijn standpunt over de belastbaarheid van die pensioenen zoals hij dat al eerder had ingenomen. De definitieve aanslag 2008 die hierop volgde was conform de voorlopige.
Uit de brief van 2011 kan niet worden opgemaakt dat belanghebbende geen bezwaar zou hoeven maken tegen de definitieve aanslag. De tekst van de brief laat daarover geen misverstand bestaan. Evenmin is uit de brief van 2011 op te maken dat belanghebbende kon wachten met het indienen van bezwaar, wel dat het hem gemakkelijk gemaakt werd in die zin dat hij kon verwijzen naar eerder ingediende bezwaarschriften.
7.4.
Ook al zou, zoals belanghebbende voorstaat, de intrekking teniet worden gedaan dan leidt dat nog niet tot het door belanghebbende gewenste gevolg. Immers het belang is aan het bezwaar tegen de voorlopige aanslag komen te ontvallen op het moment dat de voorlopige aanslag werd verrekend met de definitieve aanslag.
7.5.
Belanghebbende heeft verder geen verklaring verstrekt waarom hij heeft gewacht tot in 2014 met het maken van bezwaar tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2008.
7.6.
Het Hof volgt de gronden van de rechtbank voor wat betreft de verwerping van het beroep op het vertrouwensbeginsel en het beroep op het gelijkheidsbeginsel en maakt deze tot de zijne.
7.7.
Het hoger beroep is ongegrond. Beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is er aanleiding tot vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. dr. W.M.G. Visser, mr. drs. S.A.W.J. Strik, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 29 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.