Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/523991 / KG ZA 16/1556
Arrest van 12 juni 2018
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
[geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
probabilistic genotyping. Hampikian heeft aan Knoops’ advocaten geschreven dat hij een digitale kopie van de DNA-files nodig heeft om de DNA-profielen met eigen computers in detail te analyseren, hetgeen niet mogelijk is met geprinte (papieren) kopieën.
[geïntimeerde] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn rechtens te respecteren belang bij afgifte van de ruwe DNA-files genoegzaam aannemelijk gemaakt, omdat niet op voorhand valt uit te sluiten dat aan de hand van het door Hampikian uitgevoerde onderzoek met betrekking tot deze files kan worden aangetoond dat zich ter zake van de moord een alternatief scenario heeft voorgedaan, hetgeen mogelijk leidt tot een novum in de strafzaak van [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter heeft de Staat daarom veroordeeld – uitvoerbaar bij voorraad – om de ruwe DNA-files (de .RSA-files; lees .FSA-files - hof) aan [geïntimeerde] te verstrekken.
Voor het overige heeft hij de vordering van [geïntimeerde] afgewezen, omdat pas nadat het onderzoek door Hampikian is uitgevoerd (aan de hand van de resultaten daarvan) duidelijk wordt in hoeverre andere stukken tot een novum zouden kunnen leiden, zodat [geïntimeerde] nog geen belang heeft bij afgifte. De afwijzing geldt te meer voor de stukken die al zijn verstrekt of die zijn vernietigd of niet meer voorhanden zijn.
Vanwege het belang van de eindigheid van strafzaken mag de Staat de verstrekking van stukken uit een afgesloten strafzaak beperken tot uitzonderlijke, goed gemotiveerde gevallen. Het Openbaar Ministerie hanteert een gedragslijn die inhoudt dat hij verzoeken om kennisneming van stukken uit afgesloten strafzaken slechts inwilligt indien er ten minste gesproken kan worden van een aanwijzing dat het onderzoek waartoe de verstrekking dient, zou kunnen leiden tot een novum waardoor de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling niet in stand kan blijven. Indien er geen sprake is van een redelijke mate van aannemelijkheid dat uitvoering van het voorgestelde onderzoek zou kunnen leiden tot een novum waardoor de onherroepelijke veroordeling niet in stand zal kunnen blijven, moet de Staat de onherroepelijkheid van de veroordeling en de eindigheid van de strafrechtelijke procedure bewaken. Voorts is het belangrijk dat er voor de nabestaanden ‘rust’ komt rond de zaak. De Staat moet ervoor waken dat er door zijn medewerking aan onderzoek ‘reuring’ over de zaak ontstaat en de Staat doet dat bijvoorbeeld door te voorkomen dat stukken van overtuiging buiten de controle van de Staat raken.