ECLI:NL:GHDHA:2018:1758

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
200.187.520/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil inzake schadevergoeding na brand in boekhandel met betrekking tot polisvoorwaarden en controle elektrische installatie

In deze zaak gaat het om een dekkingsgeschil tussen Reaal Schadeverzekeringen N.V., Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Reaal c.s.) en [geintimeerde] B.V. naar aanleiding van een brand die op 29 maart 2014 aanzienlijke schade heeft aangericht aan de boekhandel van [geintimeerde]. De brand ontstond in de meterkast en leidde tot een schadebedrag van € 986.152,50. Reaal c.s. hebben geweigerd de schade te vergoeden, omdat zij van mening zijn dat [geintimeerde] niet heeft voldaan aan de verplichting tot periodieke controle van de elektrische installatie, zoals vastgelegd in clausule 5004 van de polisvoorwaarden. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven van Reaal c.s. beoordeeld. Het hof oordeelt dat de verzekeraars niet met succes een beroep kunnen doen op clausule 5004, omdat zij niet hebben aangetoond dat de inspectie door [X] niet voldeed aan de normen van NEN 1010 en NEN 3140. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de vordering van [geintimeerde] voor het overige bekrachtigd. De wettelijke rente is toegewezen vanaf 21 augustus 2015, de datum waarop Reaal c.s. in verzuim zijn gekomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.187.520/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/480482/ HA ZA 15-35
Arrest van 26 juni 2018
inzake

1.Reaal Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Zoetermeer,
2. Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellanten,
hierna te noemen: Reaal c.s.,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
[geintimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geintimeerde] ,
advocaat: mr. J. Backx te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 10 maart 2016 zijn Reaal c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 17 februari 2016.
Bij memorie van grieven met producties hebben Reaal c.s. drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen op 19 maart 2018 de zaak doen bepleiten, Reaal c.s. door mr. P.C. Knijp en mr. M. Reuvers, advocaten te Rotterdam, en [geintimeerde] door mr. J. Backx, voornoemd, en mr P.H.J.M. Coppes , advocaat te Rotterdam, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is arrest bepaald. Het hof doet recht op basis van het met het oog op de pleidooien toegezonden kopie-dossier, als aangevuld met de nagezonden stukken genoemd in de brief van mr. Backx van 22 maart 2018. Tot het procesdossier behoren ook de brief met bijlagen van mr. W.A.M. Knijp ingekomen op 2 maart 2018 en de brief met bijlage van mr. J. Backx ingekomen op 6 maart 2018, die ten pleidooie zijn overgelegd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank in het eindvonnis vastgestelde feiten, nu deze niet in geschil zijn. Het gaat, aangevuld met enkele feiten die tussen partijen eveneens vaststaan, om de navolgende feiten (voor zover in hoger beroep nog van belang).
( i) [geintimeerde] exploiteert een boek- en kantoorvakhandel in het bedrijfspand gelegen aan het [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: de boekhandel). In de boekhandel bevindt zich ook een postbalie en sinds najaar 2011 een ING Servicepunt. De elektrische installatie voor het ING Servicepunt is in 2011 geïnstalleerd door […] Retail B.V.
(ii) [geintimeerde] is via de tussenpersoon [naam] Advies verzekerd bij Reaal c.s. onder polisnummer 5726018976 voor, kort gezegd, de risico’s die gepaard gaan met de exploitatie van de boekhandel. De polis betreft een zogenoemd “ [naam] Ondernemerspakket” en biedt dekking voor onder meer het risico van schade aan inventaris/goederen en bedrijfsschade ten gevolge van brand.
(iii) Op de verzekeringen zijn verzekeringsvoorwaarden van toepassing, alsmede enkele speciale clausules, waaronder de “Clausule 5001 Garantie” (hierna: clausule 5001) en de “Clausule 5004 Elektrische installatie (Garantie)” (hierna: clausule 5004).
Clausule 5001 luidt (voor zover van belang):
“Voor zover blijkens het polisblad of de polisvoorwaarden (een) garantie(s) van toepassing zijn, geldt het volgende:
Indien niet wordt voldaan aan een of meer van de ‘garanties’ die deel uitmaken van deze polis, is verzekeringnemer gehouden het verschil bij te betalen tussen de overeengekomen premie en de premie, die zou zijn gevorderd indien de verzekering niet aan de overtreden ‘garanties’ zou zijn onderworpen. De bijbetaling geschiedt van de ingangsdatum van de verzekering af of, indien de verzekeringnemer bewijst dat de niet-nakoming voor de eerste maal op een later tijdstip heeft plaatsgevonden, van dat tijdstip af.
In geval van schade is verzekeraar slechts gehouden tot vergoeding van dat gedeelte van de schade waarvan door verzekerde wordt bewezen dat deze niet het gevolg is van, noch is verergerd door de niet-nakoming van de ‘garanties’. (…)”
Clausule 5004 luidt (voor zover van belang):
“De elektrische installatie dient te voldoen aan de veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties norm NEN1010 (…). De installatie dient tenminste één maal per drie jaar (overeenkomstig NEN3140) door een erkend elektrotechnisch bedrijf gecontroleerd te worden en eventueel geconstateerde gebreken dienen onverwijld te worden verholpen.”
(iv) Op zaterdagavond 29 maart 2014 heeft een brand in de boekhandel aanzienlijke schade aangericht aan het bedrijfspand, de inventaris en de goederen. De brand is ontstaan in de meterkast.
( v) De totale schade is bij aktes van taxatie van 15 januari 2015 en 14 juli 2015 begroot op € 986.152,50.
(vi) Reaal c.s. hebben geweigerd deze schade te vergoeden, omdat zij zich op het standpunt stellen dat [geintimeerde] niet heeft voldaan aan de uit Clausule 5004 voortvloeiende verplichting tot periodieke controle van de elektrische installatie.
(vii) Bij ongedateerde brief, ontvangen door mr. Backx op 11 september 2015, heeft de heer [X] (hierna: [X] ), werkzaam bij […] Retail B.V., onder meer het volgende aan mr. Backx geschreven:
“Door ons werden alle elektrische installaties voor ING servicepunten in Nederland geïnstalleerd.
Wij werken daarbij strikt volgens een vaste procedure.
Zo hebben wij ook het ING servicepunt geïnstalleerd in de boekhandel van [geintimeerde] te [vestigingsplaats] in de periode van 22 september 2011 tot 28 september 2011.
De elektrotechnische werkzaamheden werden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van ondergetekende, elektrotechnicus [X] , geboren op [datum] te [geboorteplaats] en als [functienaam] aangewezen binnen […] Retail Techniek B.V.
De werkzaamheden bij de boekhandel [geintimeerde] bestonden uit:

1.Opname van de situatie ter plaatse.

Onderdeel van de opname is de controle van de verdeelinrichting in de meterkast.
Het betreft een visuele beoordeling.
Gekeken werd of het verantwoord is om de elektrische installatie uit te breiden met een groep en op welke wijze deze uitbreiding kan worden gerealiseerd.
Van belang is dat na onze werkzaamheden de installatie voldoet aan de voorschriften zoals die vastliggen in de norm NEN 1010.
De opname bij boekhandel [geintimeerde] gaf geen reden voor extra werkzaamheden. De uitbreiding met een groep, ten behoeve van het ING servicepunt, kon binnen de bestaande verdeelkast worden gemaakt.
(…)
2.
Het installeren van het ING servicepunt en het aansluiten van de voedende kabel in de schakel en verdeelkast.
Ten behoeve van het aansluiten van de voedende kabel (…) moet de verdeelkast worden geopend. Vervolgens wordt de kabel voor het ING servicepunt ingevoerd en aangesloten op de vrije groep van de verdeelkast.
Het installeren van ING service punt en het aansluiten van de kabel heeft bij boekhandel [geintimeerde] geen enkel probleem opgeleverd.
De groep werd aangesloten op een vrije groep van 25A.

3.Het in bedrijf stellen van het ING service punt.

Gecontroleerd werd of de nieuwe situatie voldoet aan de norm NEN 1010. Het betreft zowel een visuele inspectie als een inspectie door meting en beproeving.
Pas nadat is gecontroleerd of er geen fouten zijn gemaakt en dat alles voldoet aan de eisen wordt er in bedrijf gesteld. Daarbij wordt gekeken naar de gehele verdeelkast.
Bij het in bedrijf stellen van het ING servicepunt bij de boekhandel [geintimeerde] is visueel geïnspecteerd of voldaan wordt aan de norm NEN 1010. Die visuele inspectie beperkt zich tot de verdeelinrichting in de meterkast en het nieuw aangelegde deel ten behoeve van het ING service punt. Daarbij is gekeken naar eventuele montagefouten, slijtage, verkleuring, losse verbindingen e.d.
De metingen zijn uitgevoerd met de profi tester type 0100S-II van het fabricaat ABB. Gemeten zijn de circuitweerstanden en de isolatiewaarde van de nieuwe groep en van de nieuwe samenstelling. Ook is gemeten de aanspreekstroom en tijd van de aardlekschakelaars.
Strikte voorwaarde voordat er in bedrijf gesteld mag worden, is dat de visuele inspectie en de metingen en beproevingen geen reden geven tot opmerkingen.
De gemeten waarden zijn niet vastgelegd in een rapport maar op grond van het gegeven dat de installatie in bedrijf is gesteld staat het vast dat er geen problemen waren. Alle beoordelingen en alle gemeten waarden voldeden aan de normen.
De metingen zijn uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 3140.
Daarmee wordt tevens voldaan aan hoofdstuk 62 van de norm NEN 1010.
De inspectie en de inbedrijfsstelling is uitgevoerd door ondergetekende, daartoe bevoegd op grond van zijn opleiding bij Quercus, tot inspecteur laagspanningsinstallaties I.
Het certificaat van Quercus op grond waarvan mijn werkgever […] Retail mij daartoe heeft aangewezen, is bijgevoegd.
Indien afwijkingen van de normen worden vastgesteld in een deel van de installatie waaraan door niet is gewerkt en welke wij niet binnen onze opdracht van de ING Bank kunnen repareren, schrijven wij daarover een brief aan de betreffende detaillist. Bovendien controleren wij later of onze brief serieus wordt genomen en of ons advies wordt opgevolgd.
Wij hebben bij het in bedrijf stellen van het ING servicepunt bij de boekhandel [geintimeerde] geen reden gezien om een dergelijke brief te zenden. Er waren geen opmerkingen.
2. [geintimeerde] heeft, na wijziging eis in eerste aanleg, in deze procedure - samengevat -gevorderd:
  • een verklaring voor recht dat er dekking is onder de polis en dat Reaal c.s. gehouden zijn de verschillende schades ten gevolge van de brand op 29 maart 2014 onder de polis naar rato van hun aandeel op de polis aan [geintimeerde] te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de veroordeling van Reaal c.s. te betalen naar rato van hun aandeel op de polis het schadebedrag van € 986.152,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de veroordeling van Reaal c.s. tot betaling naar rato van hun aandeel op de polis de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de veroordeling van Reaal c.s. tot betaling naar rato van hun aandeel op de polis de kosten van het onderzoek en de schadevaststelling, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de veroordeling van Reaal c.s. in de kosten van de procedure en de nakosten.
3. Reaal c.s. hebben tegen de vordering van [geintimeerde] verweer gevoerd.
4. De rechtbank heeft de vordering in het bestreden eindvonnis van 17 februari 2016 toegewezen. Hiertegen richten zich de grieven van Reaal c.s..
5.
Grief 1houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geintimeerde] feitelijk heeft voldaan aan de verplichting tot periodieke controle als bedoeld in clausule 5004. Volgens Reaal c.s. heeft [geintimeerde] deze garantieverplichting geschonden en heeft dit tot gevolg dat de dekking onder de polis is komen te vervallen en dat verzekeraars niet gehouden zijn de schade van [geintimeerde] te vergoeden. Reaal c.s. zijn van mening dat de inspectie die [X] heeft gedaan bij de installatie van het ING Servicepunt noch voldoet aan NEN 1010, noch aan NEN 3140, waarnaar clausule 5004 verwijst.
6. Deze grief faalt. Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank in rov. 4.5. tot en met 4.7 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Daartoe is het volgende redengevend.
7. De te beantwoorden vraag is of Reaal c.s. jegens [geintimeerde] met vrucht een beroep kunnen doen op clausule 5004. Nu partijen verdeeld zijn over de betekenis van dit beding, komt het aan op de uitleg daarvan. Het hof stelt daarbij voorop dat de uitleg van een bepaling in polisvoorwaarden als de onderhavige, waarover tussen partijen niet onderhandeld pleegt te worden, met name afhankelijk is van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en in het licht van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601 en HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (
Chubb/Dagenstaed). Tegen de achtergrond hiervan, oordeelt het hof als volgt.
8. Tussen partijen staat ter discussie of er in het najaar van 2011 is voldaan aan de uit clausule 5004 voortvloeiende verplichting tot periodieke controle van de elektrische installatie. Volgens [geintimeerde] voldoen de werkzaamheden die [X] (van […] Techniek) toen heeft verricht aan hetgeen door clausule 5004 is voorgeschreven en volgens Reaal c.s. is dat niet het geval. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat op Reaal c.s., die als verzekeraars een beroep doen op deze vervalclausule, de stelplicht en (zonodig) de bewijslast rust dat aan deze clausule niet is voldaan, hetgeen evenzeer geldt ten aanzien van de door hen voorgestane uitleg van dit beding. Anders dan Reaal c.s. wellicht menen, stond het [geintimeerde] overigens vrij om zijn standpunt over de betekenis van deze clausule te wijzigen, nu hij zijn verweer ter zake hiervan in de procedure niet (onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig) had prijsgegeven.
9. Tussen partijen staat niet ter discussie dat uit clausule 5004 volgt dat de elektrische installatie dient te voldoen aan de norm NEN 1010 en dat dit inhoudt dat de onderhavige installatie in elk geval moet voldoen aan het minimale veiligheidsniveau dat is beschreven in de NEN 1010:1962 editie (welke was aangewezen ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning voor het betreffende bouwwerk en op grond waarvan de elektrische installatie is gebouwd). NEN 1010 beschrijft de eisen die worden gesteld aan (onder meer) de aanleg van (nieuwe) elektrische laagspanningsinstallaties, alsmede aan de uitbreiding of wijziging van bestaande installaties. De aanleg van het ING Servicepunt in 2011 vormde een uitbreiding/wijziging van de bestaande installatie en deze diende dan ook te voldoen aan NEN 1010.
Verder staat vast dat clausule 5004 aldus luidt dat de controle van de elektrische installatie dient te gebeuren “overeenkomstig” de norm NEN 3140. NEN 3140 bevat eisen voor het op verantwoorde wijze beheren, onderhouden en inspecteren van elektrische installaties. Ten aanzien van de vraag of de werkzaamheden die [X] in het najaar van 2011 in verband met het betreffende ING-servicepunt heeft verricht hieraan voldoen, geldt het volgende. [geintimeerde] stelt dat bij de aanleg van het ING Servicepunt door [X] gelijktijdig een inspectie overeenkomstig NEN 3140 heeft plaatsgevonden. Echter, volgens Reaal c.s. moet ervan uitgegaan worden dat [X] de inspectie niet conform NEN 3140 heeft verricht omdat niet of niet tijdig een rapport van inspectie is opgemaakt, zoals is voorgeschreven in bepaling 5.3.3.6. NEN 3140. Voorts betogen Reaal c.s. dat de in 2010 door [X] uitgevoerde inspectie niet voldoet aan de normen van NEN 3140. Het hof oordeelt als volgt.
10. In bepaling NEN 3140 staat:
“De resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd en passende maatregelen moeten worden getroffen”. Uit die bewoordingen, waaraan gelet op hetgeen hiervoor in rov. 6 is overwogen, grote betekenis moet worden toegekend, volgt niet zonder meer dat er een rapport van inspectie moet worden opgemaakt. In dit verband is tevens van belang dat het begrip “vastleggen” (onbetwist) een vertaling is van de oorspronkelijke Engelstalige norm, waarin het begrip “commitment” wordt gebruikt. [geintimeerde] heeft er op gewezen dat dit niet wijst op een verplichting om na de inspectie een schriftelijk rapport op te maken, maar dat het begrip “commitment” in dit geval (beter) kan worden vertaald met ‘het moet vast staan dat’. Wat hier ook van zij, Reaal c.s. hebben niet gesteld dat de Engelstalige norm bepaalt dat de resultaten van een inspectie
schriftelijkmoeten worden vastgelegd. Het hof is bij deze stand van zaken van oordeel dat wanneer verzekeraars verplicht hadden willen stellen dat er bij controle van de elektrische installatie een rapport van inspectie werd opgemaakt (en/of een schriftelijke vastlegging van de gebruikte meetmethoden en meetinstrumenten), het op hun weg had gelegen dit op voldoende duidelijke wijze in de polisvoorwaarden (of anderszins, bijvoorbeeld in een toelichting) tot uitdrukking te brengen, zodat een verzekeringnemer als [geintimeerde] daarop bedacht had kunnen zijn. Bij gebreke hiervan faalt het bedoelde beroep van Reaal c.s. op clausule 5004.
11. Hier komt nog het volgende bij. Reaal c.s. hebben - bij monde van hun eigen expert - ter zitting in eerste aanleg van 15 december 2015 verklaard dat juist is dat NEN 3140 geen schriftelijkheidsvereiste kent. Dit wijst er evenmin op dat Reaal c.s. de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat [geintimeerde] , als verzekeringnemer, redelijkerwijs moest begrijpen dat er ingevolge die norm een rapport van inspectie moest worden opgemaakt . De verwijzing door Reaal c.s. naar de Praktijkgids van de NEN (productie 4 bij memorie van grieven) leidt niet tot een ander oordeel, nu niet gesteld of gebleken is dat deze op zichzelf de normerende werking heeft van een NEN-norm en Reaal c.s. bovendien geen feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit kan worden opgemaakt dat clausule 5004 aan [geintimeerde] de verplichting heeft opgelegd om tevens deze Praktijkgids in acht te nemen bij het doen uitvoeren van inspecties en/of dat de inhoud van deze Praktijkgids voor [geintimeerde] voldoende kenbaar was.
12. Wat betreft de stelling van Reaal c.s. dat de door [X] in 2011 uitgevoerde inspectie niet voldoet aan NEN 3140 geldt het volgende. Reaal c.s. hebben ter ondersteuning van dit standpunt rapportages van de heer [deskundige B] in het geding gebracht. De in die rapportages vervatte oordelen dat de metingen die [X] heeft verricht foutief zijn uitgevoerd en gedeeltelijk verkeerd zijn geïnterpreteerd, zijn onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd, mede bezien in het licht van de afgelegde, uitvoerige getuigenverklaring van [X] en zijn hiervoor geciteerde brief aan mr. Backx. In die verklaring en brief heeft [X] de door hem verrichte controlewerkzaamheden en de resultaten daarvan duidelijk en adequaat toegelicht. Ook heeft [X] daarin naar het oordeel van het hof voldoende uiteen gezet welke meetinstrumenten en meetmethoden hij heeft gebruikt bij zijn metingen en beproevingen. [X] heeft in zijn voornoemde brief verklaard dat (door hem) gecontroleerd werd of de nieuwe situatie voldeed aan de norm NEN 1010, en dat het zowel een visuele inspectie als een inspectie door meting en beproeving betrof. Ook staat in die brief dat de metingen zijn uitgevoerd overeenkomstig de norm NEN 3140 en dat daarmee tevens wordt voldaan aan hoofdstuk 62 van de norm NEN 1010. Daarnaast heeft [X] als getuige verklaard dat het een algemene controle betreft, dat hij de gehele installatie heeft gemeten en dat hij bij de installatiemeting met één meting alle groepen heeft gecontroleerd. Verder heeft hij verklaard dat hij steekproefsgewijs op grond van NEN 3140 meerdere groepen heeft gemeten op verschillende plekken in de winkel, en dat als hij alleen de bestaande installatie had moeten controleren conform NEN 3140 hij niet veel anders had gedaan bij de controles. In het licht van dit alles, heeft Reaal c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat [X] de installatie niet overeenkomstig de eisen van NEN 3140 en/of hoofdstuk 62 NEN 1010 zou hebben gecontroleerd of dat hij daarin (in relevante mate) tekort zou zijn geschoten. Zo hebben Reaal c.s. bijvoorbeeld niet nader toegelicht welke betekenis in deze zaak toekomt aan het pakken van een lader om bij het plafond van de winkel te kijken (wat [X] op zichzelf niet heeft gedaan).
13. De andersluidende conclusies van de deskundige [deskundige B] worden naar het oordeel van het hof bovendien voldoende weerlegd door de genoegzaam gemotiveerde bevindingen van de deskundige [deskundige C] , als weergeven in zijn door de rechtbank genoemde verklaring ter zitting (rov. 4.6 eindvonnis) en in zijn schriftelijke rapportages als overgelegd door [geintimeerde] (de C+B rapporten). De deskundigheid van [deskundige C] , die voorzitter was van de groep die NEN 1010 heeft opgesteld, staat tussen partijen als zodanig niet ter discussie. Overigens staat ook de deskundigheid van [X] als gecertificeerd Inspecteur Laagspanning in rechte niet (meer) ter discussie (certificaat overgelegd als productie 8B).
14. Bij dit alles verdient nog aantekening dat in de aanvulling op de norm NEN 1010-C1:2008 is opgenomen dat aan de eisen van hoofdstuk 62 (NEN 1010) is voldaan bij toepassing van bepaling 5.101 van NEN 3141. Daarmee zijn deze twee methoden om te controleren of de elektrische installatie nog voldoet aan de vigerende NEN 1010 (in het onderhavige geval: NEN 1010:1962) aan elkaar gelijk gesteld (rapport C+B 4 juli 2017, p.19 en 21, en Bijlage 1). Dit kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet anders betekenen dan dat een controle volgens hoofdstuk 62 NEN 1010 valt aan te merken als een controle “overeenkomstig” NEN 3140 in de zin van clausule 5004. Daar komt overigens bij dat tussen deze twee controlenormen geen substantiële verschillen bestaan (voornoemd rapport C+B, p. 21). De stelling van Reaal c.s. dat een NEN 1010 inspectie (volgens [deskundige B] ) “beslist” niet gelijk is aan een in clausule 5004 verplicht gestelde inspectie omdat er een groot verschil bestaat tussen de NEN 1010 inspectie na een uitbreiding van een bestaande installatie en NEN 3140 inspectie die betrekking heeft op alle bestaande elektrische installaties in een gebouw, treft geen doel. Zoals hiervoor (in rov. 11) al is overwogen, heeft [X] verklaard dat hij (nu juist) de gehele installatie heeft gemeten en dat bij de installatiemeting met één meting alle groepen heeft gecontroleerd. Mede bezien in het licht van de eerder genoemde bevindingen van [deskundige C] heeft het hof geen aanleiding hieraan te twijfelen.
15. Anders dan Reaal c.s., is het hof niet van oordeel dat de getuigenverklaring van [X] onbetrouwbaar is door het tijdsverloop van circa 5 jaar na de werkzaamheden, in die zin dat hij (zo begrijpt het hof de stelling van Reaal c.s.) zich vergist heeft in de omvang van de controle die hij heeft uitgevoerd en dat de controle in werkelijkheid minder omvangrijk is geweest. Dat [X] zich niet meer zou kunnen herinneren welke verrichtingen hij heeft gedaan is niet aannemelijk, mede omdat hij als getuige heeft verklaard dat er mensen van ING langs zijn geweest om (met een checklist) te kijken of alles goed was uitgevoerd en dat zij met [X] hebben gesproken, waarbij [X] moest aanwijzen wat hij gedaan had en welke controles hij had verricht. Er zat een grote opdracht achter, waardoor hij het graag goed wilde doen, aldus [X] . Dit alles wijst erop dat het voor [X] een betekenisvolle opdracht was, waarvan hij de uitvoering juist niet is vergeten. Het hof verwijst voor het overige naar hetgeen de rechtbank met betrekking tot de door [X] uitgevoerde werkzaamheden heeft overwogen en beslist in rov. 4.6 van het bestreden vonnis, en maakt dit oordeel tot het zijne.
16.
Grief 2luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat Reaal c.s. gehouden zijn de wettelijke rente te voldoen vanaf 9 april 2014. De wettelijke rente dient volgens Reaal c.s. te worden toegewezen vanaf de datum van de comparitie van partijen in eerste aanleg (21 augustus 2015). Vanaf dat moment waren verzekeraars pas in verzuim, omdat [geintimeerde] zich pas op dat moment op het standpunt is gaan stellen dat hij wel heeft voldaan aan de uit clausule 5004 voortvloeiende verplichting tot periodieke controle, aldus Reaal c.s.
17. Deze grief slaagt. [geintimeerde] heeft zich blijkens de gedingstukken eerst op het standpunt gesteld dat de verplichte periodieke controle niet was uitgevoerd, en heeft vervolgens pas op 21 augustus 2015 naar voren gebracht dat wel was voldaan aan die controleverplichting. Zowel de rechtbank als het hof heeft beslist dat [geintimeerde] feitelijk heeft voldaan aan deze verplichting. Dit brengt mee dat verzekeraars pas op 21 augustus 2015 in verzuim zijn gekomen terzake van hun contractuele verplichting om tot uitkering over te gaan. Anders dan [geintimeerde] meent, was het in redelijkheid niet aan verzekeraars om na te gaan of [geintimeerde] (wellicht toch) wel aan deze verplichting had voldaan, nu de informatie daarover zich in het domein van [geintimeerde] bevond. Het bestreden vonnis zal op dit punt worden vernietigd en [geintimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan Reaal c.s. van hetgeen zij aan wettelijke rente te veel heeft ontvangen ter uitvoering van dat vonnis (als in hoger beroep door Reaal c.s. is gevorderd).
18.
Grief 3keert zich tegen de toewijzing door de rechtbank van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Deze grief faalt. In hoger beroep is (opnieuw) vast komen te staan dat verzekeraars in verzuim zijn gekomen terzake van hun contractuele verplichting tot uitkering van de schadepenningen. [geintimeerde] heeft (onbetwist) redelijke kosten gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte, en heeft dan ook ingevolge art. 6:96 lid 2 BW aanspraak op vergoeding van deze kosten.
19. Het bewijsaanbod van Reaal c.s. dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd. Dit geldt ook voor het bewijsaanbod sub 4.1.36 van de memorie van grieven, nu [deskundige B] valt aan te merken als een (partij)deskundige en het hof geen behoefte heeft aan nadere deskundige voorlichting.
20. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarin de wettelijke rente is toegewezen vanaf 9 april 2014. Voor het overige falen de grieven en zal het vonnis worden bekrachtigd. Reaal c.s. zullen als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten in hoger beroep.
Beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover daarin de wettelijke rente is toegewezen over het schadebedrag van € 986.152,50 vanaf 9 april 2014, en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Reaal c.s. tot betaling aan [geintimeerde] van de wettelijke rente over het schadebedrag van € 986.152,50 vanaf 21 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- veroordeelt [geintimeerde] tot terugbetaling aan Reaal c.s. van hetgeen Reaal c.s. te veel aan wettelijke rente over voornoemd schadebedrag heeft voldaan ingevolge de veroordeling in het bestreden vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
- veroordeelt Reaal c.s. in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] begroot op € 5.213,- aan verschotten (griffierecht) en € 14.034,- aan salaris advocaat (drie punten volgens Tarief VII);
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, C.A. Joustra en L. Reurich en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.