In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 november 2017. De zaak betreft een belastingaanslag in de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor het jaar 2014, waarbij de Inspecteur een bedrag van € 5.352 aan specifieke zorgkosten niet in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft in haar aangifte specifieke zorgkosten opgevoerd, maar de Inspecteur heeft om nadere informatie gevraagd en uiteindelijk de aanslag opgelegd zonder deze kosten in aanmerking te nemen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2018 heeft belanghebbende aangeboden een overzicht met vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar over te leggen, maar de Rechtbank heeft dit stuk niet toegelaten. Het Hof oordeelt dat de bewijslast voor de aftrek van specifieke zorgkosten bij belanghebbende ligt. Het enkel overleggen van giroafschriften is niet voldoende als bewijs. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de door haar opgevoerde zorgkosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze op haar drukken. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van bewijsstukken ter onderbouwing van belastingaanslagen en de rol van de belastingplichtige in het aantonen van de rechtmatigheid van de door hen opgevoerde kosten. De beslissing van het Hof heeft implicaties voor de manier waarop belastingplichtigen hun zorgkosten moeten documenteren en indienen.