ECLI:NL:GHDHA:2018:1836

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
200.216.578/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en beëindiging samenwerkingsovereenkomst tussen uitzendbedrijf en inlener

In deze zaak heeft Palmax Infratechniek B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Gouda, waarin de vorderingen van Palmax tegen [geïntimeerde] werden afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door twee uitzendkrachten, die eerder via Palmax werkzaam waren, rechtstreeks in dienst te nemen zonder overleg met Palmax. De feiten zijn als volgt: Palmax had uitzendovereenkomsten gesloten met de uitzendkrachten, die op 3 januari 2014 in dienst traden. Na beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst met [geïntimeerde] op 31 maart 2015, traden de uitzendkrachten enkele dagen later in dienst bij [geïntimeerde]. Palmax vorderde schadevergoeding, stellende dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door de uitzendkrachten zonder bemiddeling van Palmax in dienst te nemen. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] geen onrechtmatige daad had gepleegd, omdat het volgens de wet vrijstond om de uitzendkrachten na de terbeschikkingstelling in dienst te nemen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Palmax in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.216.578/01
Zaaknummer rechtbank : 5240788 CV EXPL 16-3568

arrest van 24 juli 2018

inzake

Palmax Infratechniek B.V.,

gevestigd te Zoetermeer,
appellante,
hierna te noemen: Palmax,
advocaat: mr. Ü. Arslan te 's-Gravenhage,
tegen

[geïntimeerde] , hodn [naam] Installatie en Service,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. drs. G. Barendregt te Gouda.

Het geding

1. Bij exploot van 8 februari 2017 is Palmax in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zitting houdende te Gouda (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 10 november 2016. Bij arrest van 11 juli 2017 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 25 september 2017. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt.
Bij memorie van grieven met producties heeft Palmax één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. De door de rechtbank in het bestreden vastgestelde feiten zijn niet in geschil, met uitzondering van hetgeen onder 2.2. van de memorie van antwoord is opgemerkt over de feitelijke werkgever. Rekening houdend daarmee gaat het in deze zaak om het volgende:
2.1
Palmax Internationale heeft met [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1] ) en [werknemer 2] (hierna: [werknemer 2] ) uitzendovereenkomsten gesloten. Op grond van deze overeenkomsten zijn [werknemer 1] en [werknemer 2] met ingang van 3 januari 2014 in dienst getreden van Palmax Internationale, als algemeen medewerker voor de duur van bepaalde werkzaamheden/projecten. Gelet op de laatste volzin van artikel 1 van de uitzendovereenkomsten eindigden deze overeenkomsten in ieder geval van rechtswege binnen 78 weken van arbeid.
2.2
Op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen Palmax en [geïntimeerde] zijn [werknemer 1] en [werknemer 2] (in aansluiting op een eerdere ruime periode van tewerkstelling) op 3 januari 2014 (wederom) tewerk gesteld bij [geïntimeerde] .
2.3
Op verzoek van [geïntimeerde] heeft Palmax, gelet op de door [geïntimeerde] gestelde bedrijfseconomische redenen aan diens zijde, ingestemd met de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst op 31 maart 2015.
2.4
Binnen enkele dagen na deze beëindiging zijn [werknemer 1] en [werknemer 2] , die hun ontslag bij Palmax Internationale hadden aangeboden, in dienst getreden bij [geïntimeerde] en zijn zij dezelfde werkzaamheden gaan verrichten die zij voorheen als uitzendkrachten van Palmax Internationale hadden verricht.
3.1
Bij inleidende dagvaarding heeft Palmax - kort gezegd - gevorderd te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, schadeplichtig jegens haar is, en de schade zal worden opgemaakt bij staat.
3.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat de vorderingen van Palmax worden afgewezen.
3.3
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering van Palmax afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe (onder 5.1 tot en met 5.3 van het vonnis) overwogen dat niet genoegzaam is komen vast te staan dat [geïntimeerde] [werknemer 1] en [werknemer 2] ertoe heeft bewogen dan wel met hen heeft samengespannen om - zonder bemiddeling van Palmax - rechtstreeks werkzaamheden voor [geïntimeerde] te gaan verrichten Verder heeft de kantonrechter kort gezegd overwogen dat het enkele feit dat [geïntimeerde] , nadat hem duidelijk was geworden dat Rekam (een grote opdrachtgever van [geïntimeerde] ) toch voldoende werk voorhanden had, zich niet tot Palmax heeft gewend om de situatie te bespreken, niet tot de conclusie leidt dat [geïntimeerde] heeft gehandeld in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat dat de samenwerkingsovereenkomst op 1 maart 2015 is beëindigd en dat het gelet op artikel 9a lid 1 WAADI [werknemer 1] en De Klerk vrijstond om bij [geïntimeerde] in dienst te treden.
4.1
In hoger beroep vordert Palmax het bestreden vonnis te vernietigen en haar vordering alsnog toe te wijzen, en [geïntimeerde] te veroordelen al hetgeen Palmax aan hem heeft voldaan uit hoofde van het bestreden vonnis - met rente - terug te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
4.2
Palmax heeft één grief geformuleerd die gericht is tegen de overwegingen van de kantonrechter onder 5.1 tot en met 5.3 van het bestreden vonnis. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Palmax in de zin van artikel 6:162 BW. Palmax heeft daartoe gesteld dat [geïntimeerde] de uitzendkrachten ertoe heeft bewogen c.q. met hen heeft samengespannen om – zonder bemiddeling van Palmax – rechtstreeks werkzaamheden te verrichten voor [geïntimeerde] en informatie heeft achtergehouden dat [geïntimeerde] voornemens was hen rechtstreeks in dienst te nemen. [geïntimeerde] heeft daarmee gehandeld in strijd met de algemene zorgvuldigheidsnorm die inhoudt dat de inlener niet het initiatief mag nemen de ingeleende uitzendkrachten te bewegen bij hem in dienst te treden, aldus Palmax. De schade bestaat uit gederfde winst (als gevolg van het niet meer kunnen inschakelen van de uitzendkrachten voor andere werkzaamheden).
4.3
Het hof stelt voorop dat het bestaan van de door Palmax gestelde algemene zorgvuldigheidsnorm, geen steun vindt in het recht. In beginsel geldt voor Palmax het bepaalde in artikel 9a lid 1 WAADI, dat erop neerkomt dat Palmax als uitlener geen belemmeringen in de weg legt voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de uitzendkracht en de inlener. Een beding dat zulke belemmeringen bevat, is nietig. Artikel 9a lid 2 WAADI bepaalt dat als uitzondering wel geldig is een beding waarbij de inlener een redelijke vergoeding verschuldigd is aan de uitlener voor de door deze verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding van de uitzendkracht. Palmax heeft een dergelijk beding niet met [geïntimeerde] overeengekomen. Verder is niet gesteld of gebleken dat Palmax schade heeft geleden waar de vergoeding van artikel 9a lid 2 WAADI op pleegt te zien. Het stond [geïntimeerde] dus in beginsel vrij de uitzendkrachten na de terbeschikkingstelling, die per 1 april 2015 was geëindigd, rechtstreeks – dus zonder bemiddeling van Palmax – in dienst te nemen. Gelet op die vrijheid was [geïntimeerde] dan ook niet gehouden Palmax te informeren dat hij voornemens was [werknemer 1] en [werknemer 2] in dienst te nemen.
4.4
In hoger beroep heeft Palmax betoogd dat [geïntimeerde] een bewust onjuiste opzeggingsgrond aan Palmax heeft meegedeeld door in strijd met de waarheid te verklaren dat zijn opdrachtgever Rekam geen werk meer had, terwijl de uitzendkrachten toen al rechtstreeks voor hem werkten en dat deze handelwijze in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid en betamelijkheid, waarbij Palmax verwijst naar het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW. [geïntimeerde] heeft deze gang van zaken gemotiveerd betwist. Echter, zelfs indien [geïntimeerde] de overeenkomst met Palmax heeft beëindigd onder vermelding van de door Palmax gestelde onjuiste opzeggingsgrond, acht het hof dit in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig jegens Palmax. Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] ingevolge artikel 7:408 lid 1 BW de samenwerking met Palmax kon opzeggen en niet gesteld of gebleken is dat daartoe een opzeggingsgrond vereist was, dan wel dat daartoe instemming van Palmax vereist was. Tegen de achtergrond, zoals hiervoor overwogen onder 4.3, dat het [geïntimeerde] en de uitzendkrachten vrijstond na de terbeschikkingstelling met elkaar te contracteren en gelet op de omstandigheid dat Palmax gedurende bijna drie jaar de uitzendkrachten op commerciële basis bij [geïntimeerde] heeft kunnen plaatsen, kan niet gezegd worden dat [geïntimeerde] , onder de in de memorie van grieven onder 5 t/m 8 gestelde omstandigheden, onrechtmatig jegens Palmax zou hebben gehandeld. Evenmin kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gezegd worden dat [geïntimeerde] zou hebben gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid die tussen partijen in acht moet worden genomen ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:2 lid 1 BW en 6:248 lid 1 BW.
4.5
Gelet op het voorgaande faalt de door Palmax tegen het vonnis aangevoerde grief dan ook. Het vonnis zal worden bekrachtigd en Palmax zal worden veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten, in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter Gouda van 10 november 2016;
  • veroordeelt Palmax in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 716,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris advocaat en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, C.J. Frikkee en D. Aarts en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.