In deze zaak heeft Palmax Infratechniek B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Gouda, waarin de vorderingen van Palmax tegen [geïntimeerde] werden afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door twee uitzendkrachten, die eerder via Palmax werkzaam waren, rechtstreeks in dienst te nemen zonder overleg met Palmax. De feiten zijn als volgt: Palmax had uitzendovereenkomsten gesloten met de uitzendkrachten, die op 3 januari 2014 in dienst traden. Na beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst met [geïntimeerde] op 31 maart 2015, traden de uitzendkrachten enkele dagen later in dienst bij [geïntimeerde]. Palmax vorderde schadevergoeding, stellende dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door de uitzendkrachten zonder bemiddeling van Palmax in dienst te nemen. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] geen onrechtmatige daad had gepleegd, omdat het volgens de wet vrijstond om de uitzendkrachten na de terbeschikkingstelling in dienst te nemen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Palmax in de proceskosten.