ECLI:NL:GHDHA:2018:2598

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
22-004154-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seks tegen betaling met een minderjarig meisje in een kelderbox, met aandacht voor mensenhandel en onderzoeksplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met een minderjarig meisje, dat zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De feiten vonden plaats op 12 mei 2014 in Schiedam, waar de verdachte in een kelderbox seks had met het slachtoffer, dat op dat moment 16 jaar oud was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van ontucht, zoals strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had geen onderzoek gedaan naar de leeftijd van het slachtoffer, wat hem zwaar werd aangerekend. Het hof legde een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van €700,- voor immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele exploitatie van minderjarigen en de verantwoordelijkheid van de prostituant om de leeftijd van de prostituee te verifiëren. Het hof hield rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de psychische gevolgen van de gebeurtenis voor haar.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004154-15
Parketnummer: 10-751024-15
Datum uitspraak: 4 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 september 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag] 1960,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
13 september 2018 en 4 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2014 te Schiedam, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [aangeefster] (geboren [geboortedatum]), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het:
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, waarin hij heeft ontkend seks met aangeefster te hebben gehad, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft op 2 februari 2015 bij de politie verklaard dat hij samen met een goede vriend, [vriend] genaamd, naar het adres in Schiedam is gereden om betaalde seks te hebben met een prostituee, en dat hij ter plaatse aangekomen heeft afgezien van de afspraak, omdat hij het niet vertrouwde.
De politie heeft naar aanleiding van deze verklaring van de verdachte tevergeefs getracht in contact te komen met de getuige [vriend].
Op 28 juli 2015 heeft de raadsman van de verdachte verzocht [getuige] als getuige op te roepen, zijnde de vriend waarmee de verdachte op 12 mei 2014 naar de seksafspraak in Schiedam is gereden.
De getuige [getuige] heeft op 7 augustus 2015 bij de politie verklaard – kort gezegd - dat hij samen met de verdachte naar een portiek is gereden, dat zij daar naar een berging zijn gegaan en hebben gesproken met een meisje en vervolgens weer zijn weggegaan. Later op die dag zijn ze nog een keer teruggekomen. Noch de verdachte noch hijzelf hebben toen met het meisje seks gehad.
Het hof stelt vast dat de verdachte kort voor de zitting in eerste aanleg met een andere getuige als opgave is gekomen van de vriend die op de bewuste dag bij hem zou zijn geweest dan hij eerder bij de politie had opgegeven. Ook het adres van die getuige verschilt van het adres dat de verdachte eerder bij de politie had genoemd. De verklaring van deze getuige [getuige] dat hij degene is geweest die op de bewuste dag met de verdachte naar de seksafspraak aanwezig is gegaan, vindt, behalve in de verklaring van de verdachte, geen steun in ander bewijs. Daarnaast constateert het hof evidente inconsistenties in gedetailleerde onderdelen van de verklaring van de getuige enerzijds en de verklaring van de verdachte anderzijds. Zo spreekt de getuige als enige over een verrassing op die dag van de zijde van de verdachte, en verklaart hij in het bijzonder niet over een gesprek tussen aangeefster en de verdachte over de beweerdelijke schuld van aangeefsters vriend, waarover de verdachte juist zeer uitgebreid heeft verklaard. De getuige heeft bovendien als enige gesteld dat zij die bewuste dag vóór de seks zijn weg gegaan enkel en niet nadere geadstrueerd omdat ze “iets vreemds” in de kelderbox hadden gezien. Dit alles maakt dat het hof aan de verklaring van de getuige geen geloof hecht. Het hof zal dan ook aan deze verklaring voorbij gaan.
De aangifte van [aangeefster] daarentegen wordt op essentiële onderdelen – waaronder de omstandigheid dat de verdachte seks heeft gehad met de aangeefster - voldoende ondersteund door de verklaringen van verdachtes medeverdachte [medeverdachte] om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 mei 2014 te Schiedam, ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [aangeefster] (geboren [geboortedatum]), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het:
- brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met een minderjarig kind (16 jaar), zoals strafbaar is gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.)
Ernst van het feit
De ratio van voornoemde strafbaarstelling is een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van 16- en 17-jarige kinderen tegen het zelf verrichten van prostitutiewerkzaamheden en ook de bestrijding van seksuele exploitatie van kinderen. [1] Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Het zich prostitueren op deze leeftijd heeft in beginsel veelal grote (psychische) gevolgen voor de minderjarige op de langere termijn en gezien de jeugdige leeftijd kan niet worden verwacht dat de minderjarige de gevolgen ervan altijd tijdig kan overzien. De prostituant die zich schuldig maakt aan seks tegen betaling met een minderjarige in voornoemde leeftijdscategorie maakt zich daarom schuldig aan een ernstig zedendelict.
In de onderhavige zaak is een meisje van 16 jaar slachtoffer geworden van mensenhandel. De dader is hiervoor onherroepelijk veroordeeld. Deze minderjarige heeft op 12 mei 2014 en 26 mei 2014 met een flink aantal mannen in een kelderbox van een flatgebouw tegen betaling seks gehad. Ook de verdachte heeft op 12 mei 2014 gebruik gemaakt van de diensten van het minderjarige slachtoffer tegen betaling. De verdachte is daartoe via een advertentie op de website sexjobs.nl, waarin ten onrechte was vermeld dat de prostituee de meerderjarige leeftijd had bereikt, telefonisch in contact gekomen met haar mannelijke mensenhandelaar en heeft daarop een afspraak gemaakt met deze man. Deze man gaf een adres door aan de verdachte in Schiedam, waar de verdachte de in de advertentie genoemde prostituee zou ontmoeten. Ter plaatse aangekomen bracht de man de verdachte naar een vieze kelderbox, onderin een flatgebouw. De verdachte trof het slachtoffer in die kelderbox aan, waar een matras op de grond lag ten behoeve van de te verrichten seksuele diensten. Vooraf diende de verdachte de man te betalen. Dit heeft de verdachte gedaan. De verdachte heeft vervolgens in de kelderbox geslachtsgemeenschap met het minderjarige slachtoffer gehad.
Door onder deze omstandigheden toch seksueel contact met het jonge slachtoffer te hebben heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en aldus bijgedragen aan het in stand houden van prostitutie met minderjarigen. Dit moet hem ernstig worden aangerekend.
Onderzoeksplicht met betrekking tot de leeftijd
Prostitutie door meerderjarigen is onder strikte voorwaarden in Nederland legaal. Het valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de prostituant zich te vergewissen dat de prostituee meerderjarig is. Dat klemt
des te meer wanneer sprake is – zoals in de onderhavige zaak – van bijzondere (situationele) omstandigheden. Het enkele bevestigende antwoord op de vraag aan een jonge prostitue(e) of hij of zij meerderjarig is, is niet afdoende.
Niet is gebleken dat de verdachte in de onderhavige zaak op enig moment de leeftijd van het slachtoffer daadwerkelijk heeft gecontroleerd. Hij heeft daarmee de in casu op hem rustende onderzoeksplicht verzaakt. Door toch seks te hebben met het slachtoffer heeft de verdachte het risico genomen dat zij minderjarig was. Hij was te meer tot zodanige controle gehouden, omdat hij te maken had met een jong persoon op een voor de prostitutiebranche ongebruikelijke locatie.
Persoon van het slachtoffer
Met betrekking tot het slachtoffer stelt het hof vast dat het om een kwetsbaar meisje ging. Blijkens de door het slachtoffer afgelegde slachtofferverklaringen heeft zij als gevolg van hetgeen haar is overkomen te kampen met ernstige, psychische problematiek. Uit haar recente in hoger beroep overgelegde schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij tot op heden begeleid wordt door een psycholoog van Het Dok. Hoewel het traject bij het Jeugd Interventie Team inmiddels is afgesloten, neemt zij wanneer zij het moeilijk heeft nog steeds contact op met haar voormalige trajectbegeleidster. Het slachtoffer kan zich tot op heden slecht concentreren en heeft ook nog steeds last van slapeloosheid. Zij heeft daarnaast regelmatig last van depressieve gevoelens en leeft met een grote angst voor alle mannen die bij de onderhavige zaak zijn betrokken. Ook haar algehele wantrouwen naar mannen is groot.
Overwegingen betreffende de strafmodaliteit en strafmaat
De strafbaarstelling van deze vorm van jeugdprostitutie in artikel 248b Sr wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van vier jaar of een geldboete van de vierde categorie dan wel een combinatie van deze straffen.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor jeugdprostitutie geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. De Hoge Raad heeft recent geoordeeld dat de opvatting dat artikel 22b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de oplegging van een taakstraf uitsluitend toelaat indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van “substantiële” duur wordt opgelegd, onjuist is (ECLI:NL:HR:2018:202). Ook een taakstraf met een (zeer) korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort derhalve tot de wettelijke mogelijkheden die de rechter ter beschikking staan bij de bepaling van de op te leggen straf.
Voor een aantal type delicten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot artikel 248b Sr nog niet voorhanden. Het Openbaar Ministerie heeft wel Richtlijnen voor strafvordering inzake artikel 248b Sr. Deze zijn in werking getreden op een moment gelegen na de bewezenverklaring in de onderhavige strafzaak. [2]
Het hof heeft bij de bepaling van de keuze voor de strafmodaliteit gelet op de strafbedreiging neergelegd in artikel 248b Sr, de in artikel 22b Sr neergelegde beperking ten aanzien van de oplegging van de taakstraf en voorts op de volgende algemene uitgangspunten. In aanmerking genomen de ernst van het feit van prostitutie door 16- en 17-jarige kinderen, de kwetsbaarheid van deze slachtoffers juist door hun leeftijd en de negatieve, vaak psychische, gevolgen die een feit als het onderhavige in het algemeen voor het slachtoffer met zich brengen, is het hof van oordeel dat bij een veroordeling wegens overtreding van het bepaalde in artikel 248b Sr als uitgangspunt bij de bepaling van de straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden dient te worden genomen en dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere, lichtere, strafmodaliteit.
In strafverzwarende zin neemt het hof in dit geval in aanmerking de volgende omstandigheden. Er was sprake van een jong meisje. Het slachtoffer was immers pas 16 jaar. Het lag op de weg van de verdachte – zoals hiervoor uiteen gezet - om onderzoek naar de leeftijd van het slachtoffer te doen. De verdachte is bij het slachtoffer seksueel binnengedrongen. Voorts was de locatie van dien aard – kelderbox van een flatgebouw, matras op de grond - dat de verdachte onder die omstandigheden zonder meer had moeten afzien van enig seksueel contact met het slachtoffer. Tot slot moest de verdachte betalen niet aan het slachtoffer zelf maar aan de man met wie hij het telefonisch contact had en hem begeleidde naar de kelderbox; een omstandigheid geheel tegen de gebruikelijke gang van zaken in binnen de legale Nederlandse prostitutiebranche, waarbij aan de prostituee zelf wordt betaald. De verdachte had hierbij ook gelet op de overige omstandigheden grote vraagtekens moeten zetten en niet zijn eigen gerief zwaarder moeten laten wegen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
28 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting van het hof en hieronder nader omschreven.
De verdachte is niet verschenen ter terechtzitting in hoger beroep. De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verklaard dat het faillissement van de vennootschappen van de verdachte inmiddels is opgeheven. De verdachte is gescheiden maar woont in verband met de kinderen nog samen met zijn ex-vrouw.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 28 mei 2015 blijkt dat het recidiverisico bij de verdachte op laag wordt ingeschat. De verdachte is door de onderhavige strafzaak voorzichtiger geworden en lijkt minder geneigd contact te leggen met vrouwen via het internet.
Het hof weegt voorts mee dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de gevolgen die het strafbare feit voor het minderjarige slachtoffer heeft meegebracht. De verdachte heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven te beseffen dat zijn gedrag ontoelaatbaar is geweest. Hij heeft zelfs getracht opnieuw een afspraak te maken met het minderjarige slachtoffer op een andere dag. Het hof rekent de verdachte deze laakbare houding ernstig aan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende en geboden reactie vormt, zowel uit een oogpunt van vergelding als uit speciale preventie en generale preventie.
Het hof constateert tot slot met de advocaat-generaal en de verdediging dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De onderhavige strafzaak heeft enige tijd stilgelegen doordat getuigen in de strafzaken tegen medeverdachten, bij gebreke van een daartoe aangewezen zaaksadvocaat-generaal, niet konden worden gehoord. Het hof ziet daarom aanleiding deze overschrijding te verdisconteren in de strafmaat, met dien verstande dat het hof in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren zal opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 700,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 700,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor integrale toewijzing van het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 700,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 248b Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia,
mr. A.S.I. van Delden en mr. W.J. van Boven,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 oktober 2018.

Voetnoten

1.Zie reeds ook: HR 20-01-1959, ECLI:NL:HR:1959:135 en NJ 1959/102 en 103 en Handelingen II 1998/1999, 25 437, nr. 45, p. 3114.
2.(2015R054), Staatscourant 2015,14043, datum van inwerkingtreding: 1 juni 2015.