Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten
- Op 19 februari 2010 is een jaarnota “over de afgelopen periode” opgemaakt. Daarop is vermeld dat aan [appellante] € 7,51 te weinig in rekening is gebracht. De meegezonden specificatie vermeldt voor de periode van 11 november 2009 tot 10 februari 2010 de begin- en eindstanden van de diverse meters, het verbruik, de periode, en dat de vermelde eindstanden geschat zijn. Voor een eventuele nadere specificatie kon [appellante] desgewenst de website bezoeken of Eneco Services bellen, zo vermeldt de nota.
- Op 17 februari 2011 is een jaarnota opgemaakt “over de afgelopen periode”. Daarop is vermeld dat [appellante] € 32,97 te veel in rekening is gebracht. De meegezonden specificatie voor de periode van 10 februari 2010 tot 10 februari 2011 vermeldt begin- en eindstanden van de diverse meters, het verbruik, de periode, en dat de vermelde eindstanden geschat zijn. Verder is vermeld dat meer over de nota gelezen kan worden op eneco.nl/nota en dat Eneco Services gebeld kan worden.
- Op 14 februari 2012 is een jaarnota gemaakt “over de afgelopen periode”. Daarop is vermeld dat er € 94,59 te veel in rekening is gebracht en dat op de volgende pagina’s een specificatie is te vinden. Op de daarbij gevoegde specificatie zijn de bedragen genoemd en zijn tevens voor de periode 10 februari 2011 tot 10 februari 2012 de begin- en eindstanden van de meters vermeld, waarbij is aangegeven dat de eindstanden geschat zijn.
3.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep
5.De beoordeling in hoger beroep
afsluitenvan de meetinrichting, en daarmee het feitelijk onderbreken van de levering van elektriciteit en warmte (zonder wegnemen van de meetinrichting), heeft [appellante] evenmin belang bij haar grief. Vordering b van Eneco Services, voor zover die inhoudt dat Eneco Services wordt gemachtigd om de meetinrichting af te sluiten en daarmee de levering van elektriciteit en warmte te onderbreken, ziet kennelijk slechts op de situatie dat [appellante] nog elektriciteit en warmte afneemt van Eneco Retail en Eneco Warmte. Daarvan is geen sprake meer, zodat het verstekvonnis in zoverre niet meer (verder) kan worden geëxecuteerd. Bij beoordeling van de vraag of vordering b van Eneco Services in dit vonnis op dit onderdeel terecht is toegewezen heeft [appellante] geen belang. Voor de proceskosten – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – is het, gelet op het geringe belang ervan ten opzichte van de overige kwesties die partijen verdeeld houden in het kader van vordering c, zonder betekenis. De tegenvordering van [appellante], die ertoe strekt dat de executie van het verstekvonnis door afsluiting van de warmtelevering bij [appellante] op 21 februari 2014 onrechtmatig was, zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang. [appellante] verbindt aan de door haar gestelde onrechtmatigheid geen rechtsgevolg, of enig ander belang. De reikwijdte van de lasten en volmachten van Eneco Services zijn hiervoor dus evenmin van belang. Of de grief gegrond is, kan wat betreft het afsluiten van de meetinrichting daarom in het midden blijven.
wegnemenvan de meetinrichting heeft [appellante] mogelijk wel nog belang bij de grief. De grief is gegrond. Het hof overweegt daartoe het volgende. De lastgevingsovereenkomsten en volmachten zien uitdrukkelijk op incasso van geldvorderingen en ten behoeve daarvan te verrichten werkzaamheden. De passage in de lastgevingsovereenkomsten waarop Eneco Services zich beroept (hiervoor, 5.5) vormt telkens het sluitstuk van een hele lijst van concrete (rechts)handelingen waarvoor Eneco Services last krijgt. Deze handelingen zien allemaal rechtstreeks op incasso van (bestaande) geldvorderingen, zoals betaling ontvangen, rechtsvorderingen aanhangig maken, zekerheden bedingen en verkrijgen, beslagen leggen en schikkingen treffen. Bovendien kunnen alle opgesomde (rechts)handelingen worden begrepen in de context van de clausulering die in de aanhef van de lastgevingsovereenkomsten is opgenomen, te weten: “Deze overeenkomst heeft uitsluitend betrekking op de incasso van deze vorderingen”, waarbij “deze vorderingen” verwijst naar vorderingen die verband houden met de afname van energie met een maximale hoofdsom van € 75.000. Eneco heeft niet gesteld hoe het wegnemen van de meetinrichting onder zo’n incassovordering kan vallen of wat de betekenis van de aanhef anders is. Het ligt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in de rede om de gestelde zeer algemene bevoegdheid waarop Eneco Services zich beroept – namelijk om “al datgene te doen” – en die aan het slot van de opsomming staat, buiten die clausulering te begrijpen. Hetzelfde geldt voor de tekst van de volmachten waarop Eneco Services zich beroept, en de uit de clausulering van die volmachten blijkende context. Onder deze bevoegdheden valt niet (het vorderen van machtiging tot) het wegnemen van de meetinrichting. Dat dit nochtans wel de bedoeling was, heeft Eneco Services niet specifiek gesteld, laat staan onderbouwd. Enig verband tussen incasseren van (bestaande) geldvorderingen en weghalen van de meetinrichting acht het hof onvoldoende om bij een volmacht voor het ene ook van een volmacht voor het andere uit te gaan. Eneco Services heeft niet specifiek bewijs aangeboden met betrekking tot de door haar gestelde last en volmacht tot (het vorderen van machtiging tot) het wegnemen van de meetinrichting, en ook overigens heeft zij op dit punt onvoldoende concreet gesteld om het hof aanleiding te geven tot het opdragen van bewijs.
warmtegeldt het volgende. Per 1 januari 2014 is de levering van warmte opgenomen in artikel 7:5 lid 5 BW, en is de verjaringstermijn van twee jaar van artikel 7:28 BW op vorderingen tot betaling van de koopprijs op zulke overeenkomsten van toepassing. Op grond van artikel 196 lid 2 Overgangswet NBW geldt dat laatste echter niet voor overeenkomsten tot levering van warmte die zijn gesloten vóór genoemde opneming van (levering van) warmte in artikel 7:5 lid 5 BW, dat wil zeggen vóór 1 januari 2014. Nu de overeenkomst tussen Eneco Services en [appellante] (ook voor de levering van warmte) dateert van vóór die datum, is het verjaringsregime van artikel 7:28 BW op deze overeenkomst in zoverre dus niet van toepassing. De uitzondering van artikel 196 lid 3 Overgangswet NWB op voormeld artikel 196 lid 2 Overgangswet NBW is niet van toepassing, omdat deze uitzondering het nieuwe recht (het verjaringsregime van artikel 7:28 BW) slechts (alsnog) van toepassing verklaart op vorderingen die betrekking hebben op nieuw (niet-voortzettend) tekortschieten in nakoming van verbintenissen ná inwerkingtreding van de wet, dat wil in dit geval zeggen na 1 januari 2014. De gestelde verjaring heeft betrekking op een vordering waarin [appellante] vóór genoemde datum is tekortgeschoten. Dit betekent dat het regime van artikel 3:307 BW geldt, dat een verjaringstermijn van vijf jaar bepaalt. [appellante] bepleit (terecht) niet dat de vordering van Eneco Services voor de levering van warmte (ook) onder dit regime (deels) is verjaard.
elektriciteitwordt wel beheerst door de termijn van artikel 7:28 BW. Op grond van dit artikel verjaart de vordering door verloop van twee jaren. Ingevolge artikel 3:313 BW vangt deze verjaringstermijn aan op de dag volgend op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd. Dat is in beginsel (kort gezegd) de dag nadat de vordering opeisbaar is geworden.
- vordering b is toegewezen in zoverre dat [appellante] is geboden medewerking te verlenen aan terugneming van de meetinrichting door Eneco Services, en Eneco Services is gemachtigd om dat te bewerkstelligen (hiervoor, 5.8-9);
- vordering c in hoofdsom is toegewezen tot een hoger bedrag dan € 5.133,48 (hiervoor, 4.2) – € 78,47 (hiervoor, 5.21) – € 294 (hiervoor, 5.38) = € 4.761,01;
- vordering d is toegewezen (hiervoor, 5.52).
6.Beslissing
- vernietigt het verstekvonnis en het bestreden vonnis voor zover:
- vordering b is toegewezen in zoverre dat [appellante] is geboden medewerking te verlenen aan terugneming van de meetinrichting door Eneco Services, en Eneco Services is gemachtigd om dat te bewerkstelligen;
- vordering c in hoofdsom is toegewezen tot een hoger bedrag dan € 4.761,01;
- vordering d is toegewezen;