5.1.Het ter zitting van 1 mei 2018 door belanghebbende ingenomen standpunt dat hij onvoldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld zijn hoger beroep te motiveren wordt verworpen. Belanghebbende heeft zijn hoger beroep ingediend op 3 augustus 2017 en op 5 september 2017 aangevuld. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 1 mei 2018 op 30 april 2018 een nadere aanvulling op zijn hoger beroepschrift ingediend, dat in het onderzoek is betrokken. Vervolgens heeft belanghebbende op 14 juni 2018 nog een aanvulling op zijn hoger beroep ingediend. Ook deze aanvulling is in het onderzoek betrokken.
5.2.1.De Rechtbank heeft terecht beslist dat belanghebbende in gebreke is de aanslag waterschapslasten 2016 te betalen, dat hij op de juiste wijze is aangemaand tot betaling en dat hem voor de aanmaning aanmaningskosten in rekening konden worden gebracht. Belanghebbende heeft immers ruim de tijd heeft gehad om de aanslag te betalen. De indiening van een verzoek om kwijtschelding nadat belanghebbende is aangemaand betekent niet dat de aanmaning niet had mogen plaatsvinden en/of dat geen aanmaningskosten in rekening konden worden gebracht.
5.2.2.Voor zover belanghebbende een beroep doet op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (het Protocol), geldt het volgende. Het Protocol laat de verdragsluitende partijen bij de heffing en invordering van belastingen een ruime beoordelingsmarge. Die marge heeft de Nederlandse wetgever niet overschreden met het vaststellen van het tarief in artikel 2, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet) voor het doen van aanmaning van € 7 bij een gevorderde som tot € 454 en € 16 bij een gevorderde som van € 454 of meer, aangezien van deze tariefstelling niet kan worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert.
Bevoegdheid invorderingsambtenaar
5.3.1.Ten aanzien van belanghebbendes stelling dat de invorderingsambtenaar onbevoegd is, heeft het volgende te gelden.
5.3.2.Indien voor de invordering van een of meer waterschapsbelastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een ambtenaar van dat openbaar lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie wordt aangewezen als – kort gezegd – de invorderingsambtenaar (artikel 124 lid 4 van de Waterschapswet Wsw).
5.3.3.Voor de heffing en invordering van de belastingen, heffingen en rechten van een aantal gemeenten en van het Waterschap Hollandse Delta (het Waterschap) is de Gemeenschappelijke Regeling SVHW 2015, Stcrt. 2015, 49260 (GR-SVHW) getroffen. In artikel 2 van de GR-SVHW is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam ingesteld (het SVHW). In artikel 4 van de GR-SVHW hebben de deelnemers in de GR-SVHW, waaronder het Dagelijks Bestuur van het Waterschap, de bevoegdheden overgedragen welke benodigd zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de invordering van de belastingen, heffingen en rechten als aangegeven in de bijlage bij de GR-SVHW. In de bijlage worden wat betreft het Waterschap de watersysteemheffing, de wegenheffing, de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing genoemd.
5.3.4.Hoofdstuk IX van de GR-SVHW regelt de bevoegdheden van de tot het ambtelijk apparaat van het SVHW behorende ambtenaren. Ten aanzien van een daarvan, aangeduid als: ‘de Ontvanger’, is in artikel 17b van de GR-SVHW bepaald dat hij – voor zover hier van belang –de bevoegdheden en verplichtingen uitoefent die bij of krachtens de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen zijn toegekend aan de Ontvanger. Ten aanzien van een andere ambtenaar van het SVHW, aangeduid als: ‘de Belastingdeurwaarder’, is in artikel 17d van de GR-SVHW bepaald dat hij – voor zover hier van belang - de bevoegdheden en verplichtingen uitoefent die bij of krachtens de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.
5.3.5.Niet in geschil is dat de Ontvanger van het SVHW belanghebbende heeft aangemaand, daarbij aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening heeft gebracht en een dwangbevel jegens belanghebbende heeft uitgevaardigd, alsmede dat de Belastingdeurwaarder van het SVW het jegens belanghebbende uitgevaardigde dwangbevel heeft betekend en daarbij betekeningskosten in rekening heeft gebracht. Daartoe zijn zij, gelet op de vorengenoemde bepalingen in de Wsw en de GR-SVHW, bevoegd.
5.3.6.Uit artikel 7, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen - welke wet ingevolge artikel 123 lid 2 en 3 van de Wsw, ook van toepassing is met betrekking tot de invordering van waterschapsbelastingen en de bevoegdheden van de bovenvermelde ambtenaren volgt dat de Ontvanger van het SVHW bevoegd is te beslissen op bezwaren en administratieve beroepen tegen aanmanings- en betekeningskosten.
5.3.7.Gelet op het vorenstaande faalt de hogerberoepsgrond van belanghebbende, inhoudende dat degene die hem heeft aangemaand, hem aanmaningskosten in rekening heeft gebracht, jegens hem een dwangbevel heeft uitgevaardigd, hem betekeningskosten in rekening heeft gebracht en op zijn bezwaar, onderscheidenlijk administratief beroep, heeft beslist, daartoe niet bevoegd was.
5.4.1.In een procedure tegen de aanmanings- en/of de betekeningskosten kan alleen de vraag aan de orde komen of de aanmanings- en/of betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Vragen betreffende (de beslissing op) een kwijtscheldingsverzoek of de bevoegdheid van degene die een administratief beroep tegen de beslissing op een kwijtscheldingsverzoek heeft behandeld, vallen buiten de grenzen van het geschil dat de bestuursrechter in een procedure tegen de aanmanings- en/of de betekeningskosten kan beslechten. Derhalve faalt belanghebbendes standpunt dat de Rechtbank er niet van uit had mogen gaan dat (alleen) sprake is van bezwaar tegen de aanmaningkosten maar dat het (ook) gaat om een aanvraag tot het nemen van een kwijtscheldingsbeschikking dan wel een besluit om geen kwijtschelding te verlenen.
5.4.2.Nu de bestuursrechter niet bevoegd is te beslissen op grieven van belanghebbende betreffende het kwijtscheldingsbesluit, de uitspraak op het bezwaar tegen het kwijtscheldingsbesluit, de bevoegdheid van degene die het kwijtscheldingsbesluit heeft genomen en de bevoegdheid van degene die op het bezwaar tegen dat besluit heeft beslist, kan hij evenmin oordelen over belanghebbendes standpunt dat de wetgeving die aan het instellen van beroep tegen de kwijtscheldingsbeschikking en de uitspraak op het bezwaar daartegen in de weg staat, wegens strijd met het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten. Evenmin staat bij de bestuursrechter beroep open tegen een met het nemen van dat besluit samenhangende beschikking inzake een dwangsom of tegen het niet tijdig nemen van die beschikking. (vgl. HR 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797, BNB 2014/42). Verlening, intrekking of wijziging van een betalingsregeling
5.5.1.Gelet op het bepaalde in artikel 8:5 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, opgenomen in bijlage 2 bij de Awb, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een besluit dat is genomen op grond van de Invorderingswet 1990 (enkele hier niet ter zake doende artikelen van de Invorderingswet 1990 daargelaten). Een besluit tot verlening, intrekking of wijziging van een betalingsregeling wordt op grond van de Invorderingswet 1990 genomen. Hetzelfde geldt voor een besluit waarbij een bestuursorgaan beslist op een bezwaar of een administratief beroep tegen een besluit tot verlening, intrekking of wijziging van een betalingsregeling. Dit brengt (ook) mee dat de bestuursrechter geen oordeel kan geven over de vraag of het orgaan dat een dergelijk besluit heeft genomen daartoe wel bevoegd is (vgl. Hof Den Haag 7 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4036; in HR 15 september 2017, nr. 17/00306, ECLI:NL:HR:2017:2334, verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond). 5.5.2.Evenmin is de bestuursrechter bevoegd te beslissen op de grief van belanghebbende dat de wetgeving die aan het instellen van beroep tegen verlenen, intrekken of wijzigen van een betalingsregeling in de weg staat, wegens strijd met het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten. Voorts kan bij de bestuursrechter geen beroep worden ingesteld tegen een met het nemen van een besluit tot verlening, intrekking of wijziging van een betalingsregeling samenhangende beschikking inzake een dwangsom of tegen het niet tijdig nemen van die beschikking (vgl. HR 20 december 2013, nr, 12/02872, ECLI:NL:HR: 2013:1797, BNB 2014/42).
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar tegen aanmaningskosten