1.4Op 10 september 2014 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [geïntimeerde] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden met benoeming van Obin B.V. tot bewindvoerder. Vanaf 2 januari 2017 is Schellekens & Partners Bewindvoering B.V. de bewindvoerder van [geïntimeerde].
2. Havensteder heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst met [geïntimeerde] voor de woning aan [adres] te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot ontruiming en voorts (primair) te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst met [voormalige partner] voor deze woning is geëindigd dan wel (subsidiair) de huurovereenkomst met [voormalige partner] voor deze woning te ontbinden met ontruiming van de woning en met veroordeling van [geïntimeerde] en [voormalige partner] in de proceskosten. Aan haar vorderingen heeft Havensteder ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] en [voormalige partner] zich niet hebben gedragen als goed huurders door overlast te veroorzaken aan omwonenden. [voormalige partner] heeft zich niet tegen de vordering verzet omdat hij de woning al had verlaten; [geïntimeerde] heeft betwist dat er overlast is en verder aangevoerd dat de klachten dateren uit 2015. Nadat [voormalige partner] in februari 2017 de woning (blijvend) heeft verlaten, was er volgens [geïntimeerde] geen sprake meer van overlast.
3. De kantonrechter heeft bij mondeling tussenvonnis Havensteder opgedragen om de gestelde overlast van [geïntimeerde] en haar gezinsleden te bewijzen. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat Havensteder het bewijs heeft geleverd van de door haar gestelde overlast. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat, alles afwegend waaronder ook het woonbelang van [geïntimeerde] en haar gezinsleden, de ontbinding van de huurovereenkomst nu niet is gerechtvaardigd. Hierbij speelt volgens de kantonrechter een bepalende rol dat de overlast sinds het vertrek van [voormalige partner] uit de woning is afgenomen.
4. Havensteder heeft in hoger beroep gevorderd het bestreden vonnis, zoals tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Havensteder jegens [geïntimeerde] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. De grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de ontbinding van de huurovereenkomst nu niet is gerechtvaardigd. Zij lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5. Havensteder heeft in de toelichting op haar grieven aangevoerd dat uit de getuigenverklaringen niet volgt dat de overlast sterk is afgenomen sinds het vertrek van [voormalige partner]. Uit de verklaringen blijkt dat met name de zoons van [geïntimeerde] zich ten opzichte van omwonenden nog altijd misdragen. Een andere vorm van overlast (die nog altijd speelt) is volgens Havensteder het vanaf het balkon van de woning van [geïntimeerde] naar beneden spugen en gooien van lege bierblikjes, sigarettenpeuken en joints. Ook het roepen van scheldwoorden en het intimideren van de benedenbuurvrouw is nog aan de orde van de dag. De overlast volgt ook uit meldingen op 22 mei 2018 (bedreiging door de oudste zoon van [geïntimeerde]) en op 23 mei 2018 (filmpjes waarop te horen en te zien valt dat [geïntimeerde] en haar zoons overlast veroorzaken in de nachtelijke uren door buiten op straat ruzie te maken). De aanhoudende overlast wordt ook door andere omwonenden bevestigd; hun verklaringen zijn als productie overgelegd. Ook hebben omwonenden verklaard dat [voormalige partner] nog steeds rond de woning van [geïntimeerde] wordt gesignaleerd. Havensteder heeft er voorts op gewezen dat uit de overgelegde verklaringen behalve de overlast ook de angst en gevoelens van onveiligheid van omwonenden naar voren komt. Zij is als verhuurder gehouden op te treden tegen overlast die omwonenden, tevens huurders van haar, ervaren en zij moet, als toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, bijdragen aan de leefbaarheid. Verder heeft Havensteder er op gewezen dat met [geïntimeerde] aanvullende voorwaarden zijn overeengekomen in de vorm van een overlastclausule, waarbij expliciet is aangegeven dat [geïntimeerde] geen beroep zal doen op de wettelijke huurbeschermingsregels bij het veroorzaken van overlast. [geïntimeerde] gold dus als een gewaarschuwd mens en niet-nakoming van de overlastclausule zou onmiddellijk moeten leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde. Havensteder vindt niet dat het woonbelang van [geïntimeerde] vooropgesteld moet worden aan dat van omwonenden nu [geïntimeerde] niets doet om de overlast te stoppen dan wel te verminderen. [geïntimeerde] is op grond van artikel 7:219 BW en de overlastclausule niet alleen haar eigen gedrag aansprakelijk maar ook voor het gedrag van haar gezinsleden.
6. [geïntimeerde] heeft betwist dat de overlast niet is afgenomen. De overlast in de nachtelijke uren was slechts een eenmalig incident; de zonen wonen ook niet meer bij [geïntimeerde] en komen slechts sporadisch op bezoek. Van de strafbare feiten die door de zonen van [geïntimeerde] zouden zijn gepleegd, zijn geen aangiftes gedaan zodat de juistheid daarvan niet getoetst kan worden. [voormalige partner] heeft 1 keer aan de deur van [geïntimeerde] gestaan. Zij heeft de deur niet opengedaan en direct de politie gebeld. Met betrekking tot de overlastclausule heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat deze zag op de relatie met [voormalige partner], dat de klachten rond 2015 tot 2017 allemaal werden veroorzaakt door [voormalige partner], dat hij geen deel meer uitmaakt van haar leven en dat zij ook niet meer voor hem verantwoordelijk is.
7. Het hof is van oordeel dat Havensteder voldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] structureel overlast heeft veroorzaakt en dat die overlast ook na het vertrek van [voormalige partner] is blijven voortduren. Voor zover [geïntimeerde] heeft gesteld dat er allerlei strafbare feiten worden genoemd, die door de zonen zouden zijn gepleegd maar bij gebreke van aangiftes niet op juistheid kunnen worden getoetst, miskent [geïntimeerde] dat overlast gevende gedragingen niet steeds strafbaar hoeven te zijn, terwijl de aard van de overlast bovendien wel degelijk door de civiele rechter kan (en moet) worden getoetst. Dat het met name de zonen zijn die de overlast veroorzaken en dat zij niet meer bij [geïntimeerde] wonen, maakt het voorgaande niet anders, temeer niet nu zij kennelijk nog wel bij de woning verschijnen. [geïntimeerde] is immers ook verantwoordelijk voor overlast gevende gedragingen van haar zonen die in de onmiddellijke omgeving van het gehuurde plaatsvinden (HR 29 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0174, NJ 1988, 872). Bovendien heeft [geïntimeerde] niet weersproken dat zij onvoldoende maatregelen heeft genomen om de overlast door haar gezinsleden te stoppen (HR 22 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8743). Uit de door Havensteder overgelegde stukken volgt daarnaast dat het hier geen incident betrof. Deze tekortkomingen zijn naar het oordeel van het hof dusdanig ernstig dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Dit klemt temeer nu met [geïntimeerde] in de aanvullende voorwaarden van de huurovereenkomst expliciet was overeengekomen dat zij geen overlast zou veroorzaken zodat zij als een gewaarschuwd mens heeft te gelden. De stelling van [geïntimeerde] dat de overlastclausule slechts betrekking had op haar (inmiddels verbroken) gewelddadige relatie met [voormalige partner], vindt geen steun in de feiten (zie r.o. 1.3 van dit arrest). Sterker nog, juist nadat aan [voormalige partner] andere woonruimte was toegekend is met [geïntimeerde] deze duidelijke overlastclausule overeengekomen. Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken het woonbelang van [geïntimeerde] (en haar minderjarige kind) niet opweegt tegen het belang van Havensteder om op te komen tegen de overlast die omwonenden, tevens huurders van Havensteder, al geruime tijd ervaren en het belang van Havensteder om bij te dragen aan een leefbare omgeving. De grieven van Havensteder slagen dus. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] voldoet niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen en zal worden gepasseerd. 8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd, voor zover daarbij de vorderingen jegens [geïntimeerde] werden afgewezen. Opnieuw rechtdoende zal het hof de gevorderde ontbinding en ontruiming toewijzen. Bij die uitkomst past dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.