Uitspraak
3.Het geschil
4.Beoordeling in hoger beroep
€ 2.400,00(€ 600,00 per maand)
€ 1.500,00
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de appellanten is ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Den Haag, waarin hun vorderingen tot betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen zijn afgewezen. De appellanten, een echtpaar dat als kok en kokkin werkte in een Bulgaars restaurant in Den Haag, vorderden achterstallig salaris over de periode van 23 december 2011 tot en met 1 juli 2014. De werkgever, [geïntimeerde], voerde verweer en vorderde in reconventie terugbetaling van voorgeschoten kosten. De kantonrechter had de vorderingen van de appellanten afgewezen en de vorderingen van de werkgever gedeeltelijk toegewezen.
Tijdens de zitting in hoger beroep hebben de appellanten zeven grieven aangevoerd, waarbij zij onder andere aanvoerden dat de kantonrechter de huurachterstand van de werkgever niet had meegewogen, wat leidde tot hun ontruiming van de woning. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de contante loonbetalingen op de werkgever rust en dat deze niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stellingen dat de appellanten minder uren hebben gewerkt dan overeengekomen. Het hof heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de nieuwe arbeidsovereenkomsten die zij stelt te hebben gesloten met de appellanten.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de werkgever het meerdere boven het bedrag van € 650,00 dat zij verschuldigd is, moet bewijzen en dat de kosten die de werkgever voor de appellanten heeft voorgeschoten, terugbetaald moeten worden, mits de afspraken hierover kunnen worden bewezen. De beslissing van de kantonrechter is in zoverre vernietigd en de zaak is aangehouden voor bewijslevering.