Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam] ,
3.[Group B.V.] ,
1.Het geding
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling in hoger beroep
Kamerstukken II, 2011/12, 33 079, nr. 3, p. 12).
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot exhibitie ex artikel 843a Rv, die door [X B.V.] was ingesteld tegen [Y] / [Z c.s.]. [X B.V.] had in eerste aanleg een kort geding aangespannen om inzage te krijgen in bepaalde bescheiden die relevant waren voor de vaststelling van schade in een eerdere bodemprocedure. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam had de vordering afgewezen, omdat [X B.V.] geen rechtmatig belang had bij de gevraagde informatie, die onder andere vertrouwelijke en concurrentiegevoelige gegevens betrof.
In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er gewichtige redenen zijn om de vordering van [X B.V.] af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de gevraagde bescheiden zeer concurrentiegevoelige informatie bevatten, die de kern van de activiteiten van [Z c.s.] betreft. Het hof oordeelde dat de belangen van [X B.V.] niet opwegen tegen de belangen van [Y] / [Z c.s.] om hun vertrouwelijke informatie te beschermen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [X B.V.] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van het afwegen van belangen bij verzoeken om inzage in bescheiden, vooral wanneer het gaat om concurrentiegevoelige informatie. Het hof heeft ook opgemerkt dat de omvang van de schade van [X B.V.] op een minder bezwarende manier kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld door het inschakelen van een onafhankelijke deskundige in de schadestaatprocedure.