ECLI:NL:GHDHA:2019:776

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
200.237.204/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schade door gebruik van een baggerschuifboot valt niet onder de dekking van de Landmateriaalverzekering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Aannemingsbedrijf X B.V. en ABN AMRO Schadeverzekering N.V. over de dekking van een Landmateriaalverzekering. Aannemingsbedrijf X B.V. heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. De schade was ontstaan door het gebruik van een baggerschuifboot, die niet onder de dekking van de verzekering zou vallen. Het hof heeft vastgesteld dat de baggerschuifboot niet kan worden gekwalificeerd als 'een willekeurig ingehuurd object' zoals bedoeld in de polis. Het hof oordeelt dat de verzekering specifiek gericht is op landmateriaal en dat de schade die is veroorzaakt door de baggerschuifboot, die op water opereert, niet onder de dekking valt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de baggerschuifboot niet in gebruik was verstrekt op basis van een huurovereenkomst, wat het hof bevestigt. Aannemingsbedrijf X B.V. heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de baggerschuifboot onder de dekking van de verzekering valt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van Aannemingsbedrijf X B.V. af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.237.204/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/510433 / HA ZA 16-935

arrest van 9 april 2019

inzake

[Aannemingsbedrijf X B.V.] ,

gevestigd te Strijen,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [X B.V.] ,
advocaat: mr. M.J. Goedhart te Rotterdam,
tegen

ABN AMRO Schadeverzekering N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat: mr. R. Evers te Zwolle.

Het geding

Bij exploot van 27 februari 2018 is [X B.V.] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, team handel, tussen partijen gewezen vonnis van 29 november 2017.
Bij memorie van grieven met producties heeft [X B.V.] drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft ABN AMRO de grieven bestreden en voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, waarbij zij vier groeven heeft aangevoerd. [X B.V.] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
[X B.V.] heeft bij akte van 23 oktober 2018 producties overgelegd in principaal en voorwaardelijk incidenteel appel.
[X B.V.] heeft zich daarna nog bij akte van 4 december 2018 nader uitgelaten. ABN AMRO heeft daarop bij akte van 8 januari 2019 gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

De feiten

1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2 vastgestelde feiten zijn niet in geschil zodat ook het hof daarvan uit gaat. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[X B.V.] exploiteert een aannemingsbedrijf, gespecialiseerd in grondverzet en wegenbouw. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, moet daaronder speciaal worden begrepen het verrichten van slootreinigingswerkzaamheden en andere graafwerkzaamheden, sloopwerkzaamheden, straatwerk en groenonderhoud.
1.2
[X B.V.] heeft onder polisnummer [het polisnummer] een Landmateriaalverzekering
(hierna: de verzekering) afgesloten bij ABN AMRO.
1.3
In de polis van de verzekering is bepaald:
“Verzekerde zaak Zie aangehecht specificatie”. Onder 49 van die specificatie staat vermeld: “
Ongekentekend object. Een willekeurig ingehuurd object met een maximum cataloguswaarde van E 75.000,00”.
1.4
Verder staat in de polis vermeld (vervolgblad 7) dat voor de onder 49 van de specificatie genoemde verzekerde zaak de verzekering, naast cascoschade (conform artikel 3.1.1 van de toepasselijke ‘Voorwaarden Landmateriaalverzekering LMT-2008’), ook dekking biedt tegen wettelijke aansprakelijkheid (conform artikel 3.2.2 van de hiervoor genoemde algemene voorwaarden).
1.5
[X B.V.] heeft baggerwerkzaamheden laten uitvoeren met een baggerschuifboot, die eigendom is van [Y B.V.] (hierna: [Y B.V.] ) en die werd bediend door een werknemer van [Y B.V.] . Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden met deze baggerschuifboot is op 11 oktober 2013 een zinker geraakt die deel uitmaakt van het waterleidingnet van Evides N.V. (hierna: Evides), waardoor schade is ontstaan.
1.6
Bij vonnis van 26 april 2017 heeft de rechtbank Rotterdam op vordering van Evides voor recht verklaard dat [X B.V.] aansprakelijk is voor de op 11 oktober 2013 toegebrachte schade aan de zinker die deel uitmaakt van het net van Evides. De rechtbank heeft [X B.V.] veroordeeld om aan Evides een schadevergoeding van € 30.598,27 te betalen in verband met voorlopig herstel. Verder heeft de rechtbank [X B.V.] veroordeeld tot vergoeding van de schade van Evides in verband met definitief herstel, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (hierna: de hoofdzaak).

Het geschil in eerste aanleg

2.1
[X B.V.] heeft ABN AMRO in vrijwaring opgeroepen en gevorderd om ABN AMRO te veroordelen om aan [X B.V.] te betalen, datgene waartoe [X B.V.] als gedaagde in de hoofdzaak jegens Evides mocht worden veroordeeld, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van de vrijwaringsprocedure.
2.2
[X B.V.] heeft daartoe nakoming gevorderd van de verzekeringsovereenkomst. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de schade die is ontstaan door het gebruik van de baggerschuifboot onder de dekking van de verzekering valt en dat daarom ABN AMRO gehouden is de schade aan haar te vergoeden. Zij heeft verwezen naar de aan de polis gehechte specificatie van verzekerde zaken en de daarin onder 49 genoemde zaak, en de omschrijving van de dekking op vervolgblad 7 van de polis, behorend bij de verzekerde zaak onder 49. De baggerschuifboot moet volgens [X B.V.] worden aangemerkt als “een willekeurig ingehuurd object”, zoals bedoeld onder 49 van de specificatie. De overeenkomst met [Y B.V.] moet volgens [X B.V.] worden aangemerkt als een huurovereenkomst, omdat het ter beschikking stellen van de baggerschuifboot het meeste kenmerkende onderdeel is van de overeenkomst tussen [X B.V.] en [Y B.V.] .
2.3
ABN AMRO heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.4
De rechtbank heeft in het vonnis van 29 november 2017 de vordering van [X B.V.] afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de schade onder de dekking van de verzekering valt, omdat niet is komen vast te staan dat de baggerschuifboot kan worden gekwalificeerd als “een willekeurig ingehuurd object”, als bedoeld onder 49 van de specificatie bij de polis. Naar het oordeel van de rechtbank is de baggerschuifboot niet in gebruik verstrekt aan [X B.V.] op grond van een huurovereenkomst, omdat de baggerschuifboot steeds in de feitelijke macht van een werknemer van [Y B.V.] is geweest en de werkzaamheden door de werknemer van [Y B.V.] werden verricht op instructie van [X B.V.] .

De beoordeling van het principaal hoger beroep

3.1
In hoger beroep heeft [X B.V.] gevorderd het vonnis van de rechtbank van 29 november 2017 te vernietigen en de vordering van [X B.V.] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.2
In haar eerste twee grieven komt [X B.V.] op tegen het oordeel van de rechtbank dat haar overeenkomst met [Y B.V.] tot gebruik van de baggerschuifboot niet kan worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst, dat daarom de baggerschuifboot niet kan worden gekwalificeerd als “een willekeurig ingehuurd object”, als bedoeld onder 49 van de specificatie van de polis en dat daarom ABN AMRO niet gehouden is de schade van [X B.V.] te vergoeden.
3.3
Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [X B.V.] de baggerboot van [Y B.V.] heeft gehuurd, kan gegrondheid van deze grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden om de volgende reden.
4. ABN AMRO heeft in eerste aanleg, bij gelegenheid van de comparitie van partijen het subsidiaire verweer gevoerd, welk verweer zij in hoger beroep heeft gehandhaafd (memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel onder 29) dat de schade die met de baggerschuifboot is veroorzaakt niet onder de dekking van de verzekering valt, omdat geen sprake is van materiaal op het land. Omdat dat verweer slaagt, staat dat op zichzelf al aan toewijzing van de vordering in de weg. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.1
Partijen verschillen van inzicht over de vraag of een baggerschuifboot kan vallen onder “een willekeurig ingehuurd object”, zoals bedoeld onder 49 van de specificatie van de polis, en daarmee of de daardoor veroorzaakte schade onder de dekking van de Landmateriaalverzekering valt, nu het gaat om een boot. Ter beantwoording van de vraag of schade in verband met een baggerschuifboot onder de dekking van de verzekering valt gaat het om uitleg van de polisvoorwaarden. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden en gesteld noch gebleken is dat dat in dit geval anders is, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en in voorkomend geval de bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601). Nu [X B.V.] nakoming van de verzekeringsovereenkomst vordert, rusten op haar de stelplicht en (zonodig) de bewijslast terzake van de door haar bepleite uitleg van de dekkingsomschrijving in de polisvoorwaarden.
4.2
Het hof is van oordeel dat ABN AMRO terecht erop heeft gewezen dat het hier blijkens de aanhef van de polis en de toepasselijke algemene voorwaarden gaat om een landmateriaalverzekering. Het begrip ‘landmateriaal’ is noch in de polis noch in de ‘Voorwaarden Landmateriaalverzekering LMT-2008’ gedefinieerd. Voor de omschrijving van de verzekerde zaken wordt in de polis verwezen naar de aangehechte specificatie, waarin de verzekerde zaken concreet worden benoemd. Dat het hier een ‘landmateriaalverzekering’ betreft is, gelet op de betekenis die in het normale spraakgebruik aan het begrip ‘landmateriaal’ toekomt, een belangrijke aanwijzing dat de verzekering dekking biedt tegen risico’s in verband met materiaal dat is bedoeld voor gebruik op het land, en dus niet in verband met materiaal dat is bedoeld voor gebruik op of in het water, zoals boten. Dat het in dit geval gaat om een verzekering voor materiaal dat is bedoeld voor gebruik op het land vindt bovendien steun in de specificatie van de overige verzekerde zaken in de bijlage van de polis, die alle werkmaterialen voor met name (graaf)werkzaamheden op het land betreffen, zoals graafmachines, tractoren en trilplaten.
4.3
[X B.V.] heeft nog verwezen naar de polis, vervolgblad 1, onder B, waarin in verband met het risico op schade aan kabels, buizen, en/of leidingen, is bepaald dat de verzekerde voorafgaande aan het uitvoeren van graaf- of grondwerkzaamheden onderzoek dient te doen naar de ligging van kabels, buizen en/of leidingen door middel van het opvragen van gegevens bij het Kadaster. Daarin is ook het volgende bepaald: “Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op niet-openbare (water)wegen of (bedrijfs)terreinen dienen de gegevens bij de eigenaar of de beheerder van de desbetreffende wegen of terreinen te worden opgevraagd”. Volgens [X B.V.] moet daaruit worden afgeleid dat met de verzekering ook is beoogd dekking te bieden tegen schade in verband met materiaal dat op waterwegen kan worden gebruikt.
4.4
Het hiervoor in rov. 4.3. vermelde betoog van [X B.V.] leidt niet tot een ander oordeel. Uit het bepaalde onder B op vervolgblad 1 van de polis blijkt niet dat met die bepaling is beoogd de dekking uit te breiden voor materiaal op het water. In die bepaling wordt immers alleen geregeld dat de verzekerde bij het uitvoeren van graaf- en grondverzetwerkzaamheden een zogenoemde KLIC-melding dient te doen in verband met het risico op schade aan ter plaatse aanwezige kabels, buizen en/of leidingen. Dat daarbij ook wordt gerefereerd aan werkzaamheden die worden uitgevoerd op (niet-openbare) waterwegen, betekent nog niet dat daarmee ook risico’s in verband met materiaal dat op het water wordt gebruikt, zoals een baggerschuifboot, onder de dekking van de verzekering vallen. ABN AMRO heeft in dit verband terecht erop gewezen dat ook met landmateriaal langs of in waterwegen kan worden gewerkt, waarbij schade kan ontstaan aan kabels, buizen en/of leidingen in dat water, bijvoorbeeld bij werkzaamheden vanaf de oever of pontons op het water. In dat verband is ook een KLIC-melding voor kabels, buizen en/of leidingen die in waterwegen aanwezig kunnen zijn van belang, zoals geregeld in het bepaalde onder B op vervolgblad 1 van de polis. Ook is aannemelijk, zoals ABN AMRO onweersproken naar voren heeft gebracht, dat vaartuigen op het water, het zogenoemde ‘natte casco’, veel grotere risico’s met zich brengen dan landmateriaal. Daarom zou het voor de hand hebben gelegen dat dergelijk materiaal, naast landmateriaal, expliciet onder de dekking van de verzekering was gebracht, als ABN AMRO dat had beoogd.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de omschrijving van de verzekerde zaak onder 49 van de specificatie bij de polis - “een willekeurig ingehuurd object” -, nu het hier een verzekering voor ‘landmateriaal’ betreft en mede gezien in het licht van de overige in de specificatie genoemde verzekerde zaken, die alle landmaterialen betreffen, niet zo ruim kan worden begrepen, dat daaronder ook (varende) materialen bedoeld voor werkzaamheden op het water, zoals een baggerschuifboot, moeten worden begrepen. ABN AMRO heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de schade die het gevolg is van het gebruik van de baggerschuifboot niet onder de dekking van de verzekering valt.
Het hof zal het aanbod van [X B.V.] te bewijzen dat ook waterobjecten onder de dekking van de verzekering vallen, passeren, nu zij haar desbetreffende stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
4.6
Er is daarom geen grond voor het oordeel dat ABN AMRO op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden is de schade van [X B.V.] te vergoeden. De vordering van [X B.V.] komt daarom al niet (alsnog) voor toewijzing in aanmerking.
5. Het voorgaande brengt mee dat de eerste twee grieven van [X B.V.] , gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de baggerschuifboot niet in gebruik is verstrekt op grond van een huurovereenkomst, zoals bedoeld onder 49 van de specificatie bij de polis, en dat om die reden ABN AMRO niet is gehouden de schade van [X B.V.] te vergoeden, onbesproken kunnen blijven. Ook de overige verweren van ABN AMRO tegen de vordering van [X B.V.] kunnen onbesproken blijven.
6. In haar derde grief komt [X B.V.] op tegen de kostenveroordeling in eerste aanleg. Nu de vordering in eerste aanleg terecht is afgewezen, is er geen grond voor het oordeel dat [X B.V.] ten onrechte in de kosten van de procedure in eerste aanleg is veroordeeld. De grief faalt daarom.
7. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
8. Het hof zal [X B.V.] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de door ABN AMRO in principaal hoger beroep gemaakte kosten.

Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

9. Nu het principaal hoger beroep van [X B.V.] niet slaagt, is de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep van ABN AMRO is ingesteld niet vervuld. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Er is evenmin grond voor een proceskostenveroordeling in incidenteel appel.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2017;
  • veroordeelt [X B.V.] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.978,- voor griffierecht en € 2.086,50 aan salaris voor de advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. van der Kluit, P.M. Verbeek en C.J. Verduyn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2019 in aanwezigheid van de griffier.