Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde],
1.Het geding
2.De feiten
3.De vorderingen en het vonnis in eerste aanleg
4.De procedure in het incident
5.De vorderingen in het hoger beroep
6.Beoordeling van de grieven en van de vorderingen in het hoger beroep
samenstellingvan de voorraad en inventaris op het moment van levering (medio januari 2015). Echter, naar het voorlopig oordeel van het hof moet, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, voor de ter begroting van de schade te bepalen
waardevan die aldus samengestelde voorraad en inventaris als peilmoment worden genomen de datum waarop [geïntimeerde] c.s. in diens ongedaanmakingsverbintenis tekortschoot. Het gaat immers om de schade die [appellant] heeft geleden doordat hij op dát moment zijn voorraad en inventaris niet (compleet) terugkreeg, terwijl dit toen naar zijn aard nog wel mogelijk was. Dit moment kan naar het voorlopig oordeel van het hof worden gesteld op de datum van ontbinding, 21 december 2016. Eerst door die ontbinding ontstond voor [geïntimeerde] c.s. immers diens ongedaanmakingsverbintenis. Nakoming daarvan was blijvend onmogelijk, dus de schadeplichtigheid trad bij de ontbinding direct in.
7.Beslissing
- beveelt partijen in persoon, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen zoals genoemd onder 6.37 en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof in één van de zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag op
- bepaalt dat, indien één van de partijen
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de comparitie niet nodig is;
- bepaalt dat partijen de bescheiden waarop zij een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze