ECLI:NL:GHDHA:2020:1970

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.278.697/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekarrest inzake gerechtvaardigd vertrouwen in volmacht bij verkoop heftruck

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een verstekarrest. De zaak betreft een geschil tussen Heftruckservice Grootegast B.V. (hierna: Grootegast) en een geopposeerde partij, die voorheen handelde onder de naam Metaalbewerking. De geopposeerde had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin Grootegast werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.299,98. De geopposeerde stelde dat hij de heftruck van Grootegast had gekocht, terwijl Grootegast betwistte dat er een overeenkomst met de geopposeerde was gesloten. Het hof oordeelde dat de geopposeerde niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een volmacht van Grootegast aan een medewerker, die de verkoop had afgehandeld. Het hof vernietigde het verstekarrest en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de geopposeerde werd veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en afspraken bij de verkoop van goederen, vooral als het gaat om de vertegenwoordiging door derden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer verzet : 200.278.697/01
Zaaknummer verstek : 200.262.307/01
Rolnummer rechtbank : 7183457 RL EXPL 18-19772

arrest van 20 oktober 2020

inzake

Heftruckservice Grootegast B.V.,

gevestigd te Grootegast,
opposante, geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: Grootegast,
mr. A. Heijink te Renswoude,
tegen

[geopposeerde] , voorheen mede handelend onder de naam Metaalbewerking [geopposeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde, appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [geopposeerde] ,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum.

Het geding

1.1
Bij exploot van 4 juli 2019 heeft [geopposeerde] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 8 mei 2019, gewezen tussen Grootegast als eiseres en Pro4Industry B.V. (hierna: Pro4) en [geopposeerde] als gedaagden. De zaak is op 23 juli 2019 geïntroduceerd en op die datum is verstek verleend aan Grootegast. Bij memorie van grieven heeft [geopposeerde] twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Op 21 april 2020 heeft het hof arrest gewezen (hierna ook: het verstekarrest).
1.2
Bij exploot van 18 mei 2020 heeft Grootegast verzet ingesteld tegen dat verstekarrest en de door [geopposeerde] opgeworpen grieven weersproken. Grootegast heeft voorts (voorwaardelijk) incidenteel appel ingesteld en één grief in het voorwaardelijk incidenteel appel geformuleerd en toegelicht. Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [geopposeerde] de grief in het voorwaardelijk incidenteel appel weersproken.
1.3
Ten slotte is opnieuw arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. Grootegast is een onderneming die zich bezig houdt met de handel in heftrucks, alsmede met het onderhoud en de reparatie van heftrucks.
In de periode februari tot en met mei 2017 heeft [medewerker] (hierna [medewerker] ) verkoopwerkzaamheden verricht voor Grootegast. [medewerker] was in die periode in dienst bij Heftruckbemiddeling Roden B.V. en was via die vennootschap werkzaam bij Grootegast.
In februari 2017 heeft [geopposeerde] een heftruck (hierna: de heftruck) gekocht via [medewerker] . De afspraken hierover zijn tussen hen via WhatsApp gemaakt. In die afspraken heeft [medewerker] de heftruck aangeduid als “bt heftruck”. [geopposeerde] heeft als voorwaarde gesteld:

Als de accu’s in orde zijn en de truck wordt geleverd met keuring dan wil ik je 2000 contant toe betalen.”
Vervolgens zijn [geopposeerde] en [medewerker] het eens geworden over een prijs.
Op 8 februari 2017 zond Pro4 aan [geopposeerde] een factuur voor de verkoop van een heftruck “BT C4E450V met goed werkende batterij + lader”. Op de factuur is ook de inruil opgenomen van twee heftrucks, te weten een “Linde H50d” en een “Datsum/Nissan met defect”. De verkoopwaarde en de inruilwaarde waren beide € 5.000,-, zodat de factuur op nihil sloot. Pro4 heeft een van de ingeruilde heftrucks later weer te koop aangeboden.
In mei, juni en oktober 2017 is de heftruck bij Grootegast geweest voor reparaties. Grootegast heeft in dat verband twee facturen aan [geopposeerde] gestuurd, namelijk een van 2 oktober 2017 en een van 9 november 2017. Op de factuur van 2 oktober 2017 is onder meer opgenomen:
“Inzake BT
Datum 23-03-2017
(…)
Keuring (…)
Arbeid inclusief reistijd (…)
Gereden kilometers. (…)
(…).”
Bij mailbericht van 8 augustus 2017 heeft Grootegast aan onder andere [geopposeerde] bericht dat [medewerker] de organisatie van Grootegast per 1 augustus 2017 had verlaten. [medewerker] is op laatstgenoemde datum in dienst getreden bij Pro4.
3. In eerste aanleg vorderde Grootegast onder meer en voor zover in dit hoger beroep van belang, hoofdelijke veroordeling van Pro4 en [geopposeerde] tot betaling van € 9.299,98, te vermeerderen met rente en de kosten van het geding. Aan de vordering op [geopposeerde] legde Grootegast ten grondslag dat zij in opdracht van en voor rekening van [geopposeerde] werkzaamheden aan de heftruck heeft verricht en dat [geopposeerde] gehouden is de daarop betrekking hebbende facturen van 2 oktober 2017 en 9 november 2017 te voldoen.
4. De rechtbank heeft [geopposeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.299,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank oordeelde daartoe dat [geopposeerde] niet jegens Grootegast aanspraak kan maken op herstel onder de garantie omdat [geopposeerde] er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [medewerker] de heftruck namens Grootegast aan hem heeft verkocht.
5.1
In hoger beroep vordert [geopposeerde] vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vordering van Grootegast. Hij vordert voorts dat Grootegast wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [geopposeerde] op basis van het bestreden vonnis heeft voldaan en veroordeling van Grootegast in de kosten van het geding in beide instanties. Met
grief Ivoert [geopposeerde] aan dat moet worden aangenomen dat hij de heftruck van Grootegast heeft gekocht. [medewerker] heeft in de contacten over de heftruck steeds de indruk gewekt dat hij voor Grootegast optrad. De heftruck is bovendien met een vrachtauto van Grootegast gebracht en de ingeruilde heftrucks zijn met diezelfde vrachtauto meegenomen. [geopposeerde] kent het bedrijf Pro4 helemaal niet en er is geen reden om aan te nemen dat hij de heftruck van dit bedrijf zou hebben gekocht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen was tussen partijen wel degelijk nog in geschil of de heftruck van Grootegast afkomstig was en of [medewerker] de overeenkomst namens Grootegast of namens Pro4 heeft gesloten. De opdracht tot herstel van de heftruck is bovendien aan [medewerker] gegeven en die opdracht is uitgevoerd door Grootegast.
Grief IIis gericht tegen de uitgesproken kostenveroordeling.
5.2
Grootegast vordert in deze verzetprocedure dat zij wordt ontheven van de in het verstekarrest uitgesproken veroordeling, dat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd en dat [geopposeerde] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, althans dit hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van [geopposeerde] in de kosten van het geding, met nakosten en rente. In het voorwaardelijk incidenteel appel vordert Grootegast vernietiging, dan wel aanvulling en verbetering van het bestreden vonnis, onder instandhouding van de veroordeling van [geopposeerde] . Haar grief in het incidenteel appel houdt in dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat de heftruck met een vrachtauto van Grootegast is afgeleverd. Grootegast voert aan dat zij geen vrachtauto heeft.
6. Het hof heeft in het verstekarrest van 21 april 2020 het vonnis van de kantonrechter van 8 mei 2019 vernietigd, de vorderingen van Grootegast afgewezen, Grootegast veroordeeld in de kosten van het geding en haar veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [geopposeerde] op basis van het vonnis van de kantonrechter heeft voldaan. Het hof dient de grieven nu met inachtneming van hetgeen Grootegast in deze verzetprocedure heeft aangevoerd, opnieuw te beoordelen.
7.1
Het meest verstrekkende betoog van Grootegast in haar verzetdagvaarding is dat [geopposeerde] niet-ontvankelijk is. Aan dat betoog legt zij ten grondslag (i) dat [geopposeerde] zich in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat de vordering zou zijn overgegaan op zijn vennootschap en (ii) dat [geopposeerde] door later te betalen heeft ingestemd met de door Grootegast gestelde voorwaarde voor uitstel van betaling, namelijk dat er geen hoger beroep zou worden ingesteld. Het hof verwerpt beide argumenten.
7.2
Ten aanzien van het eerste argument heeft te gelden dat het in dit geding niet om een vordering van [geopposeerde] gaat, maar om een vordering van Grootegast. [geopposeerde] heeft zich daartegen in eerste aanleg verweerd met de stelling dat de vordering niet tegen hem, maar tegen zijn vennootschap zou moeten worden ingesteld. Dat betoog is verworpen, waarna [geopposeerde] door de kantonrechter is veroordeeld. In die situatie kan hij zelf, als veroordeelde partij, hoger beroep instellen. Het tweede argument faalt omdat van instemming van [geopposeerde] met de voorwaarde van het niet instellen van hoger beroep niet blijkt uit het enkele feit dat hij niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Het uitstel is, naar moet worden aangenomen, gevraagd omdat niet binnen de termijn
kon wordenbetaald. Aan het uitblijven van tijdige betaling kan dan ook niet de conclusie worden verbonden dat [geopposeerde] instemde met de voorwaarde dat hij van hoger beroep zou afzien.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat Grootegast werkzaamheden heeft verricht aan de heftruck van [geopposeerde] . Die werkzaamheden komen voor vergoeding in aanmerking indien, zoals Grootegast aan haar vordering ten grondslag legt, moet worden aangenomen dat [geopposeerde] opdracht voor die werkzaamheden heeft gegeven, tenzij, zoals [geopposeerde] stelt, namens Grootegast garantie op de heftruck is gegeven en de werkzaamheden onder de garantie moesten worden uitgevoerd. Nu alle contacten over de heftruck tussen [geopposeerde] en [medewerker] zijn verlopen, ligt daarom in de eerste plaats de vraag voor of [medewerker] namens Grootegast een garantie op de heftruck heeft gegeven, althans of [geopposeerde] daarop heeft mogen vertrouwen.
9. Een garantie vult naar normaal spraakgebruik de verwachtingen in die een koper mag hebben van een gekochte zaak. Indien de gekochte zaak niet de eigenschappen blijkt te bezitten die de koper, mede op grond van die garantie, mocht verwachten, beantwoordt de gekochte zaak niet aan de overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7:17 lid 1 BW. Op grond van het bepaalde in artikel 7:21 lid 1 onder b BW kan de koper in dat geval herstel van de zaak verlangen.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW kan, indien een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, de onjuistheid van de veronderstelling dat een toereikende volmacht was verleend niet worden tegengeworpen indien de wederpartij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. In de jurisprudentie van de Hoge Raad is aanvaard dat voor de toerekening van de schijn van volmachtverlening ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico komen van de onbevoegd vertegenwoordigde en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dat risicobeginsel gaat echter niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelend persoon (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142). Uit de aanstelling van een persoon in een bepaalde functie kan een gerechtvaardigd vertrouwen volgen in de bevoegdheid van die persoon om rechtshandelingen te verrichten die naar verkeersopvattingen uit de vervulling van deze functie voortvloeien (HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2734).
11. Bij beoordeling van de grieven acht het hof in het licht van het bovenstaande van belang dat Grootegast in eerste aanleg de volgende feiten zelf heeft aangevoerd of, waar die door [geopposeerde] zijn aangevoerd, niet of niet voldoende heeft weersproken:
  • toen de heftruck door [geopposeerde] werd gekocht en aan hem werd geleverd, was [medewerker] via Heftruckbemiddeling Roden B.V. werkzaam voor Grootegast en verrichtte hij verkoopwerkzaamheden voor Grootegast;
  • [medewerker] heeft tegen [geopposeerde] verklaard dat hij voor Grootegast optrad en het bedrijf zou overnemen;
  • [geopposeerde] was bij Grootegast bekend als klant;
  • alle contacten over de heftruck hebben plaatsgevonden tussen [geopposeerde] en [medewerker] ;
  • op de factuur van 2 oktober 2017 van Grootegast is op 23 maart 2017 met betrekking tot die heftruck de door [geopposeerde] gevraagde keuring bij levering opgenomen;
  • [medewerker] heeft [geopposeerde] garantie verleend (productie 6 bij dagvaarding en randnummer 15 onder b dagvaarding);
12.1
Deze omstandigheden kunnen bijdragen aan de conclusie dat [geopposeerde] erop mocht vertrouwen dat [medewerker] namens Grootegast optrad. [medewerker] was immers als verkoper werkzaam voor Grootegast en verkoop van een heftruck en het verlenen van een daarbij behorende garantie behoort naar verkeersopvattingen tot de normale taak van een verkoper.
12.2
Daar staat evenwel tegenover dat [geopposeerde] geen gemotiveerde grief heeft gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat tussen partijen vast staat dat de verkochte heftruck afkomstig was van Pro4. [medewerker] heeft in de bewuste periode feitelijk ook werkzaamheden voor Pro4 verricht en de koop van de heftruck door Pro4 is bevestigd in een e-mail aan [geopposeerde] van 8 februari 2017 met een factuur van dezelfde datum. Die mail met factuur is in eerste aanleg door Pro4 in het geding gebracht, en Grootegast beroept zich daarop in haar verzetdagvaarding (achter 2.1.12 en 2.1.14), zodat het hof die factuur in de beoordeling betrekt. In het licht van die e-mail en die factuur kon [geopposeerde] er in ieder geval niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij de heftruck van Grootegast had gekocht en evenmin dat hem namens Grootegast een garantie was verleend. De stelling van [geopposeerde] dat hij het bedrijf Pro4 niet kende is in het licht van deze factuur, waarvan hij de ontvangst niet heeft betwist, ook niet houdbaar. Hij heeft ook geen stukken in het geding gebracht waaruit betaling van de heftruck aan Grootegast blijkt. Grief I faalt in zoverre en ook het hof verwerpt thans het betoog van [geopposeerde] dat hij erop mocht vertrouwen dat [medewerker] namens Grootegast optrad. Zijn beroep op een namens Grootegast verleende garantie faalt daarom.
13.1
Aan de vordering tot betaling van de facturen heeft Grootegast een opdracht van [geopposeerde] ten grondslag gelegd. Zij heeft evenwel niet voldoende gemotiveerd weersproken dat er tussen haar en [geopposeerde] geen rechtstreeks contact heeft plaatsgevonden over de reparatiewerkzaamheden. Alle contacten verliepen via [medewerker] . [geopposeerde] heeft in grief I (en ook al in eerste aanleg) mede aangevoerd dat om die reden niet kan worden aangenomen dat hij een opdracht aan Grootegast heeft gegeven voor het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden. Dat betoog faalt.
13.2
[geopposeerde] heeft immers niet weersproken dat hij [medewerker] heeft benaderd omdat hij wilde dat de heftruck door Grootegast zou worden gerepareerd. Volgens zijn eigen stellingen verkeerde hij immers in de veronderstelling dat hij bij Grootegast aanspraak op garantie had. Die veronderstelling was, zoals hiervoor is overwogen, onjuist, maar dat laat onverlet dat hij wenste dat de heftruck door [medewerker] aan Grootegast ter reparatie zou worden aangeboden. Dat heeft [geopposeerde] ook niet betwist en Grootegast wijst er in verzet terecht op dat hij evenmin heeft ingegrepen toen haar monteurs de heftruck daadwerkelijk kwamen repareren.
13.3
Het handelen van [geopposeerde] moet daarom aldus worden gekwalificeerd dat hij [medewerker] als zijn vertegenwoordiger heeft aangesteld om een reparatieopdracht aan Grootegast te geven. Nadat [medewerker] dat heeft gedaan is er tussen [geopposeerde] en Grootegast een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen en [geopposeerde] dient dan ook de kosten van de reparatie te voldoen. Indien [geopposeerde] bij Pro4 of bij [medewerker] aanspraak kan maken op garantie, dient hij zich, zoals de kantonrechter terecht overwoog, tot hun te wenden.
14. De grieven in het principaal appel falen daarom. De voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld is niet ingetreden, zodat het incidenteel appel onbesproken blijft. Het bewijsaanbod van Grootegast wordt gepasseerd omdat het geen betrekking heeft op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. Het bewijsaanbod van [geopposeerde] is niet gespecificeerd en wordt om die reden gepasseerd.
15. Het hof zal het verzet gegrond verklaren, het verstekarrest vernietigen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [geopposeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Om [geopposeerde] een redelijke termijn te geven om te betalen zal het hof de rente pas laten ingaan over veertien dagen.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekarrest;
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 8 mei 2019, voor zover het tussen partijen is gewezen;
  • veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Grootegast tot op heden vastgesteld op € 760,- aan griffierecht, € 85,09 aan explootkosten en € 759,- aan salaris advocaat, en begroot op € 157,- aan nasalaris advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien betaling niet binnen veertien dagen na vandaag heeft plaatsgevonden en dit arrest moet worden betekend, een en ander te verhogen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag, althans veertien dagen na betekening als het gaat om het bedrag van € 82,-;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, A.A. Muilwijk-Schaaij en H.M.H. Speyart van Woerden en is door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.