1.9In een bij brief van 8 mei 2019 overgelegd verslag schrijft [medewerker] van Woonbron:
“Op maandag 6 mei 2019 ben ik rapporteur [medewerker], Expert Bijzondere Interventie, gegaan naar een huurwoning gelegen aan de [adres 2] te [Plaatsnaam]. Aldaar is woonachtig dhr. [bewoner]. Dhr. [bewoner] vertelde mij een klacht te hebben ingediend bij Woonbron omtrent de bewoonster van de [adres 1] te [Plaatsnaam]. Hij vertelde mij dat er sinds een maand of 2 weer een dame woont. Deze dame zet steeds een vuilniszak neer in de gemeenschappelijke ruimte in plaats deze gelijk weg te gooien. Dhr. [bewoner] vertelde mij dit niet gepast te vinden en niet netjes staat.
(..)Hij vertelde mij de huidige buurvrouw tweemaal kort te hebben gezien (…). Dhr. [bewoner] vertelde mij verder dat er in deze woning verschillende dames gewoond hebben, de afgelopen jaren. (…) Op de vraag aan dhr. [bewoner] of hij ooit een man in of bij de woning had gezien antwoordde hij ontkennend. “
2. Woonbron heeft bij de kantonrechter ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning met een dwangsom gevorderd. Ook is betaling van een gebruiksvergoeding voor de tijd tussen de ontbinding en ontruiming gevraagd en een vergoeding van eventueel in de woning aangebrachte schade. Woonbron heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [appellant] niet (meer) zijn hoofdverblijf heeft in de woning en dat dit een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert.
3. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 5 april 2019 een comparitie gelast. In dat vonnis is aangegeven dat [appellant] wordt verzocht een medisch dossier uit Spanje en vliegtickets naar Spanje te overleggen. De comparitie heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. [appellant] is niet verschenen; zijn verzoek om uitstel is afgewezen. Bij eindvonnis van 24 mei 2019 heeft de kantonrechter de ontbinding toegewezen en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag dat hij niet aan deze veroordeling zou voldoen, met een maximum van € 4.000,-. Ook is de gebruiksvergoeding toegewezen. De gevorderde vergoeding van schade is afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.
4. Woonbron heeft vervolgens aangekondigd dat de woning op 24 juni 2019 ontruimd moest zijn. [appellant] heeft in een executiegeschil geprobeerd de ontruiming tegen te houden maar de voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen. De woning is vervolgens door de deurwaarder op 24 juni 2019 ontruimd.
5. Tegen het tussen- en eindvonnis van de kantonrechter heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Volgens [appellant] kunnen deze vonnissen niet in stand blijven, moet de huurovereenkomst worden voortgezet en dient [appellant] en zijn echtgenote een woning toegewezen te worden.
6. Woonbron heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vorderingen omdat hij al enkele maanden een nieuwe huurwoning heeft in [Plaatsnaam]. Het hof verwerpt dat betoog nu [appellant] in elk geval belang heeft bij beantwoording van de vraag of hij al dan niet terecht in de proceskosten is veroordeeld.
Terugverwijzing kantonrechter?
7. Volgens de
eerstegrief (en deels ook de tweede grief) heeft de kantonrechter de comparitie van partijen ten onrechte niet aangehouden en [appellant] zodoende een mogelijkheid ontnomen om zijn zaak persoonlijk te bepleiten en te onderzoeken of er mogelijkheden waren om een ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen. De kantonrechter had de ‘equality of arms’ voor ogen moeten houden en had [appellant] moeten aansporen een advocaat in te schakelen. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] nog betoogd dat de zaak om die reden moet worden terugverwezen naar de kantonrechter.
8. Deze grief kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden. [appellant] heeft in hoger beroep immers opnieuw alle gelegenheid gekregen om (met bijstand van een advocaat) zijn zaak toe te lichten en (bewijs)stukken in het geding te brengen.
Ontbinding en ontruiming?
9. De
tweedegrief is gericht tegen toewijzing van de ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter geen aandacht geschonken aan de informatie die de zus van [appellant] had gegeven over zijn opname in het ziekenhuis, zijn ernstige gezondheidsproblemen en evenmin aan het feit dat Flexibel Wonen een project was voor personen die niet zonder meer zelfstandig konden wonen. Ter onderbouwing heeft [appellant] medische verklaringen overgelegd. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat hij wel degelijk in de woning woonde en dat hij een normaal gebruik had van energie. [appellant] heeft een overzicht van Eneco overgelegd met energienota’s en betalingen in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 3 juni 2019. Ook heeft hij aankoopnota’s uit 2013 van meubilair en keukenapparatuur overgelegd. De woning was volgens [appellant] gemeubileerd. De enige ruimte die de medewerker van Woonbron wilde zien was de slaapkamer. Daar lag inderdaad een matras op de grond omdat hij geen geld had om een nieuw bed te kopen. Verder heeft [appellant] er op gewezen dat hij volgens de Basisregistratie Personen steeds ingeschreven heeft gestaan op het adres van het gehuurde en dat de gemeente Rotterdam bij brief van 18 december 2018 dat ook heeft bevestigd. Tot slot heeft hij aangevoerd dat hij geen contact met de buren had en dat hij de vuilniszak waarover was geklaagd bij Woonbron na korte tijd heeft weggehaald.
10. Het hof stelt voorop dat [appellant] niet heeft gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat, nu Woonbron een redelijk vermoeden ervan heeft dat [appellant] niet meer in de woning woont, van [appellant] verwacht mag worden dat hij concrete feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit het redelijk vermoeden kan volgen dat [appellant] nog wel in de woning woont. Het hof zal daar eveneens vanuit gaan. Voorts geldt ingevolge art. 6.2 van de huurovereenkomst dat [appellant] de woning daadwerkelijk, behoorlijk en zelf als woonruimte dient te gebruiken. Het hof merkt daarbij op dat het gedurende een lange aaneengesloten periode niet aanwezig zijn in de woning ertoe kan leiden dat geen sprake is van daadwerkelijk en behoorlijk gebruiken van de woonruimte.
11. Uit de door [appellant] overgelegde medische stukken kan worden afgeleid dat hij een ernstige (long)aandoening heeft, dat hij in 2010 is geopereerd en dat hij regelmatig voor controles naar het ziekenhuis moet. Ook heeft hij in november 2016 en maart 2018 de Spoedeisende Hulp bezocht. Deze stukken geven echter geen verklaring voor zijn lange (onafgebroken) afwezigheid in de periode van eind 2016 tot begin juni 2017. [appellant] heeft aangevoerd dat hij in verband met zijn medische toestand veel in Spanje is geweest vanwege het betere klimaat daar, het aanvragen van een second opinion en een operatie. Stukken van zijn verblijf en medische behandeling in Spanje heeft [appellant] echter niet overgelegd. Dat hij daartoe (om verschillende redenen) niet in staat was, dient voor zijn rekening te komen. Zijn stelling dat de deurwaarder hem niet toestaat papieren uit de opslag weg te halen is niet onderbouwd. Verder is hof van oordeel dat ook de facturen van het meubilair en de apparatuur uit 2013, de foto’s en de energienota’s niet voldoende aantonen dat [appellant] zelf in het gehuurde heeft gewoond. Van de foto’s is niet duidelijk waar en wanneer deze zijn genomen en door Woonbron is in juni 2017 geconstateerd dat de woning niet of nauwelijks was ingericht. Bovendien zijn door een buurtbewoner en bij een huisbezoek van Woonbron ook anderen in de woning gezien en [appellant] heeft zelf (bij pleidooi) erkend dat een vriendin van zijn zus en zijn verloofde in het gehuurde hebben gewoond. Niet valt uit te sluiten dat het energieverbruik van deze personen was. Ook de inschrijving in de Basisregistratie Personen zegt onvoldoende over de bewoning van het gehuurde door [appellant] ; dat de gemeente zijn adres heeft bevestigd neemt niet weg dat de controleurs van Stadsbeheer [appellant] nooit hebben aangetroffen in de woning. Naar het oordeel van het hof zijn de door [appellant] overgelegde stukken dan ook (tegenover de onderbouwing van Woonbron zoals weergegeven onder 1.3 tot en met 1.9) onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij wel daadwerkelijk, behoorlijk en zelf in het gehuurde heeft gewoond. Bij deze stand van zaken komt het hof aan bewijslevering door [appellant] niet toe.
12. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] niet heeft voldaan aan de verplichting om het gehuurde daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te gebruiken zodat sprake is van een tekortkoming. Een dergelijke tekortkoming is ernstig genoeg om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu het hier een schaarse sociale woning betreft. De gezondheidsproblemen van [appellant] en het feit dat de huurovereenkomst is gesloten in het kader van het Flexibel Wonen-project maken dat niet anders. Van strijd met de redelijkheid en billijkheid is evenmin sprake. Grief II faalt dan ook.
13. Met de
derdegrief wordt aangevoerd dat de echtgenote van [appellant] ([echtgenote van Sabar]) vanaf de datum van het huwelijk (15 november 2018) beschouwd moet worden als medehuurster. Aangezien de procedure alleen tegen [appellant] was gericht en niet tegen [echtgenote van Sabar] had de huurovereenkomst in ieder geval niet ten opzichte van haar ontbonden kunnen worden. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] nog aangevoerd dat in eerste aanleg [echtgenote van Sabar] als partij in het geding had moeten worden opgeroepen.
14. Het hof overweegt als volgt. Als de huurder een huwelijk aangaat nadat hij is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, verwerft zijn partner wel het medehuurderschap maar als de huurovereenkomst wordt ontbonden op grond van een eerdere tekortkoming van de huurder, heeft dat in beginsel tot gevolg dat ook de partner van de huurder zijn positie als medehuurder verliest (HR 3 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0762, NJ 2009, 319). Zoals hiervoor is overwogen dateert de tekortkoming van [appellant] van vóór het huwelijk met [echtgenote van Sabar] zodat door de ontbinding van de huurovereenkomst [echtgenote van Sabar] haar positie als medehuurster is verloren. Aan de vraag of de tekortkoming ook tegenover [echtgenote van Sabar] de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, komt het hof niet toe omdat [echtgenote van Sabar] geen partij is in deze procedure. Dat zij in eerste aanleg niet in het geding is opgeroepen kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden; indien [echtgenote van Sabar] meent dat zij rechten heeft en het vonnis haar daarin benadeelt had zij de weg van het derdenverzet kunnen volgen. Ook grief III faalt. 15. Nu alle grieven falen zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.