In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake de aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet voor het jaar 2015. Belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een vennootschap onder firma (vof) drijft, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die zijn opgelegd op basis van een verzamelinkomen van € 9.259. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen verminderd. De Inspecteur heeft echter in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank bestreden.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 20 oktober 2020 geoordeeld dat het aandeel van belanghebbende in het ondernemingsgedeelte van het pand waarin de onderneming wordt uitgeoefend, volledig in box 3 valt. Het Hof oordeelt dat er geen sprake is van een terbeschikkingstelling van 50% van het ondernemingsgedeelte aan de echtgenote, omdat beide partners het pand als privévermogen hebben aangemerkt en het ondernemingsgedeelte volledig in de eigen onderneming van belanghebbende wordt gebruikt. Het Hof heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak van het Hof benadrukt de fiscale behandeling van vermogensbestanddelen in een algehele gemeenschap van goederen en de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling. Het Hof heeft vastgesteld dat de tbs-regeling niet van toepassing is in deze situatie, omdat beide echtgenoten bestuursbevoegd zijn ten aanzien van het pand en het pand als privévermogen is geëtiketteerd. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de fiscale behandeling van onroerend goed binnen huwelijksgemeenschappen.