Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Beschikking van 22 juni 2021 (bij vervroeging)
[verzoekster] ,
Stichting Woonzorgcentrum Haaglanden,
Het geding in hoger beroep
Het hof heeft daarop bepaald dat uitspraak zal worden gedaan op 29 juni 2021.
De beoordeling in hoger beroep
“
Donderdag 16 mei jongstleden zijn wij geïnformeerd dat u bent aangehouden door de politie. U verscheen die avond niet op uw ingeroosterde avonddienst. Sinds 20 mei 2019 hebben wij uw salarisdoorbetaling gestaakt.
- U bent aangehouden door de politie en verkeert in detentie;
- U wordt verdacht van diefstal bij onze bewoners op WZH locatie [locatie] ;
- Wij eerder signalen ontvingen over het vermoeden van diefstal door u gepleegd.
“
(…)
“
3.3. Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1-6
Het proces-verbaal van bevindingen (…) opgemaakt op 26 mei 2019 (…) voor zover inhoudende:Op 12 mei 2019 deed ik onderzoek naar de aangiften van diefstallen van sieraden in het verzorgingstehuis WZH aan de [adres en plaatsnaam] . Ik had het werkrooster van de verdachte [werkneemster] ter beschikking gekregen. Op 28 april 2019 deed aangever [dochter bewoonster] aangifte van diefstal van twee goudkleurige kettingen. Deze zouden zijn weggenomen tussen 1 maart 2019 te 09.00 uur en 18 maart 2019 te 09.00 uur. Uit het onderzoek van het dienstrooster van verdachte bleek dat zij in dienst was tussen 2 maart 2019 te 14.30 uur en 17 maart 2019 te 07.30 uur.
In de eerste plaats stelt [werkneemster] dat uit de ontslagbrief (rov. 2.17) volgt dat zij is ontslagen op basis van (slechts) een vermoeden van diefstal. WZH heeft nadat zij eerst refereert aan ‘een vermoeden’ onder het kopje ‘ontslag op staande voet’ dat vermoeden omgezet in een feit (niet langer u wordt verdacht maar: u heeft een diefstal gepleegd) maar daarmee wordt de brief onbegrijpelijk, aldus [werkneemster] .
de dringende reden houdt (…) in dat u gedurende uw dienstverband bij WZH diefstal heeft gepleegd bij onze bewoners’). De daaraan voorafgaande passages, die de geconstateerde gebeurtenissen weergeven, doen daar niet aan af. Gelet op het onder 3.3 vermelde uitgangspunt hoeft bovendien op het moment van het ontslag de dringende reden niet onomstotelijk vast te staan. Met de kantonrechter (rov 5.5 van de bestreden beschikking) oordeelt het hof daarom dat de ontslagbrief op dit punt helder is.
- [naam bewoonster] had dit medaillon niet meer in haar bezit;
Beslissing
- bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 13 november 2019;
- veroordeelt [werkneemster] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze tot de datum van deze uitspraak op € 760,- aan verschotten en € 2.228,= aan salaris advocaat;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.