Uitspraak
1.Waar deze zaak over gaat
2.Procesverloop in hoger beroep
- memorie van grieven tevens aanpassing eis, met productie,
- memorie van antwoord, met producties.
3.Feiten
Deze waarden bedragen:
4.Procedure bij de kantonrechter
Zoals door PME [het Pensioenfonds, hof] echter terecht is aangevoerd, is pas bij wet van 22 december 1999 het recht op een evenredige premievrije aanspraak bij einde deelneming opgenomen. Uit artikel 8 lid 4 Psw vloeide voort dat in de periode daarvoor, dus ook in 1994, weliswaar een evenredige aanspraak moest worden vastgesteld, maar een volledige gefinancierde tijdsevenredige aanspraak hoefde nog niet toegekend te worden omdat daar op basis van lid 4 naar toe gegroeid kon worden. Artikel 8 Psw moet dan ook zo worden uitgelegd dat op grond van lid 2 het pensioenfonds het evenredige ouderdomspensioen vaststelt, de deelnemer bij einde deelneming op basis van lid 3 ten minste een premievrije aanspraak verkrijgt op de voet van de betaalde bedragen en dat als de aanspraak verkregen op grond van lid 3 minder bedraagt dan de evenredige aanspraak van lid 2 de deelnemer vervolgens tussen einde deelneming en pensioendatum elke maand een evenredige verhoging van zijn premievrije aanspraak op ouderdomspensioen verkrijgt.”
5.Beoordeling
Dit laat onverlet dat, zo een werknemer in gemeenschap van goederen is gehuwd, de pensioenrechten die hij, eventueel mede wegens een later uitgevoerde affinanciering als hiervoor bedoeld, geacht moet worden te hebben opgebouwd over de periode vòòr de ontbinding van deze gemeenschap, als voorwaardelijke vorderingsrechten moeten worden beschouwd die als zodanig bij de verdeling van die gemeenschap op de voet van HR 27 nov. 1981, NJ 1982, 503, in aanmerking moeten worden genomen.”