1.7Bij brief van 22 maart 2019 heeft PostNL de overeenkomst (voor zover nodig) opgezegd per 22 juni 2019.
2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad,
- te verklaren voor recht dat PostNL toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, althans onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld;
- te verklaren voor recht dat PostNL schadeplichtig is jegens [appellant] en PostNL te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
- PostNL te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3. [appellant] heeft aan die vorderingen ten grondslag gelegd dat de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en dat deze slechts op bijzondere gronden met onmiddellijke ingang kan worden beëindigd. Deze gronden waren niet aanwezig waardoor PostNL de overeengekomen opzegtermijn in acht had moeten nemen. PostNL is daarom schadeplichtig op grond van wanprestatie respectievelijk onrechtmatige daad.
4. Bij mondelinge uitspraak van 5 november 2019 zijn de vorderingen van [appellant] door de rechtbank afgewezen. Daartoe is overwogen – samengevat – dat PostNL kon concluderen dat zij het vertrouwen in [appellant] had verloren nu hij geen begrijpelijke verklaring heeft gegeven voor zijn werkwijze waarbij extra stops werden gecreëerd en waarmee hij extra vergoedingen heeft ontvangen. Het verlies van vertrouwen is een wijziging in de omstandigheden op grond waarvan van PostNL niet langer gevergd kon worden dat zij de overeenkomst met [appellant] voortzette. PostNL heeft terecht de overeenkomst met [appellant] ontbonden (het hof begrijpt: opgezegd). [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
5. In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn vorderingen alsnog toe te wijzen, af te wijzen de uitvoerbaar verklaring bij voorraad en PostNL te veroordelen in de kosten van beide instanties.
6. De grieven komen in de kern er op neer dat [appellant] meent dat de beschuldigingen van PostNL onterecht waren omdat hij niet kon weten of vermoeden dat hij door de extra stops ook extra uitbetalingen kreeg. Hij is bovendien overvallen door het gesprek van 21 november 2018 waardoor hij geen goede verklaring heeft kunnen geven. Voorts meent [appellant] dat PostNL hem ingevolge art. 3.3 sub b eerst had moeten waarschuwen (in de vorm van een ingebrekestelling met een redelijke termijn).
7. PostNL heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de overeenkomst met onmiddellijke ingang mocht opzeggen op grond van art. 3.3 onder c en art. 3.4 sub b van de overeenkomst. Zij heeft daarbij verwezen naar het feit dat over de periode van 28 maart 2018 tot en met 24 oktober 2018 1.506 onregelmatige scans zijn geconstateerd waarbij op vergelijkbare wijze extra stops waren gecreëerd/gefingeerd. Uit de scans volgde dat [appellant] zendingen aan zijn chauffeur [chauffeur] had overgedragen terwijl uit de scantijden volgde dat hij op dat moment zelf al voor de deur van de geadresseerde stond en alle pakketten dus ook zelf had kunnen uitreiken. Voor deze bevindingen heeft [appellant] bovendien geen goede verklaring kunnen geven tijdens het gesprek van 21 november 2018. Onder genoemde omstandigheden kon van PostNL niet verlangd worden dat zij de overeenkomst met [appellant] voortzette. De gebeurtenissen leveren bovendien een redelijke verdenking van een misdrijf (scanfraude) op zodat PostNL ook op grond van art. 3.4 sub b met onmiddellijke ingang mocht opzeggen.
8. Het hof stelt voorop dat PostNL (met stukken onderbouwd) heeft aangetoond dat de scansystemen van PostNL er vanuit gaan dat de bezorger alle pakketten die voor één bepaald adres bestemd zijn tegelijkertijd uitreikt. Als hij niet alle pakketten voor dat adres heeft uitgereikt, kan hij niet zomaar het bezorgmenu afronden. Als de bezorger dat toch doet en de resterende pakketten overdraagt om deze door een collega te laten uitreiken wordt daarmee in de handterminal van de collega een nieuwe stop gecreëerd. PostNL heeft verder onweersproken gesteld dat voor het overdragen aan een collega veel extra administratieve handelingen nodig zijn die afwijken van het reguliere bezorgproces.
[appellant] heeft gesteld dat de werkdruk en rommelige indeling van de bus er voor zorgden dat het (eerste) pakket moest worden overgezet op de scanner van de tweede chauffeur zodat [appellant] dan de resterende pakketten voor hetzelfde adres kon zoeken en via zijn eigen scanner kon uitreiken. Maar dit strookt niet met de vele extra administratieve handelingen die daarvoor noodzakelijk waren. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien welke tijdwinst daarmee zou worden geboekt. Ook strookt deze stelling niet met de scangegevens waaruit volgt dat de resterende pakketten vaak al binnen een minuut na de eerste aflevering werden bezorgd. [appellant] heeft daarmee dus geen afdoende verklaring voor zijn werkwijze gegeven. PostNL heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zij daardoor het vertrouwen in [appellant] had verloren.
9. Voor zover [appellant] zich er op heeft beroepen op dat hij niet wist dat op die manier (extra uit te betalen) stops werden gecreëerd, is het hof van oordeel dat dit een omstandigheid betreft die aan [appellant] zelf valt toe te rekenen. Dat er zowel een stop- als (voor ieder uitgereikt pakket) een stuktarief wordt vergoed ligt immers vast in de tarievenbijlage, terwijl [appellant] onvoldoende heeft betwist dat deze systematiek periodiek aan de orde komt bij tariefonderhandelingen. Bovendien wordt de werkwijze regelmatig uitgebreid besproken door PostNL. [appellant] had dan ook kunnen weten, althans kunnen vermoeden, dat ditzelfde systeem zou gelden bij het gebruik van een tweede scanner. Het aantal stops werd bovendien vermeld op de door [appellant] ontvangen dagelijkse activiteitenrapporten en wekelijks gespecificeerde
self billingfacturen. [appellant] heeft niet betwist dat hij de activiteitenrapporten heeft ontvangen en heeft kunnen controleren. Wel heeft hij aangevoerd dat de facturen van PostNL niet gespecificeerd waren. Het hof kan dat betoog niet volgen nu op de eerste (als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde) factuur is aangegeven hoeveel stops [appellant] op een bepaalde datum heeft gegeneerd en hoeveel stops [chauffeur] heeft gegenereerd. Gelet op het voorgaande had [appellant] wel degelijk op de hoogte kunnen zijn van het totale aantal stops als hij samen met [chauffeur] reed en de extra vergoeding die hij daarvoor ontving.
10. Nu het geen incident betrof maar het onregelmatigheden structureel van aard zijn geweest, mocht PostNL op grond van art. 3.3 sub c van de overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen zonder waarschuwing of ingebrekestelling. [appellant] heeft niet betwist dat het verlies van vertrouwen een wijziging in de omstandigheden betreft als bedoeld in dat artikel. [appellant] beroept zich nog op art. 3.3 sub b. Dit ziet op een andere situatie en PostNL heeft de opzegging niet op die grond gebaseerd. Daarbij komt dat PostNL [appellant] de gelegenheid heeft gegeven tijdens het gesprek van 21 november 2018 om zijn reactie te geven op de bevindingen zoals die uit onderzoek vanaf oktober 2018 naar voren waren gekomen. Met PostNL is het hof van oordeel dat [appellant] toen (en ook in deze procedure niet) een afdoende verklaring heeft kunnen geven voor zijn handelwijze.
11. Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen, de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn en dat het bestreden vonnis dus moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.