ECLI:NL:GHDHA:2021:305

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
200.266.526/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsdekking en zorgplicht bij schade aan pleziervaartuig door sabotage

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] c.s. en ASR Schadeverzekering N.V. over de dekking van schade aan een pleziervaartuig, veroorzaakt door sabotage. [appellant] c.s. waren eigenaar van een RIVA 75 Venere Super en hadden een verzekering afgesloten bij ASR via hun tussenpersoon DNA Yachtinsurance. Op 24 juni 2017 ondervond het schip motorproblemen tijdens een tocht op zee, waarna de kapitein de schade meldde. ASR weigerde echter dekking te bieden, omdat [appellant] c.s. onvoldoende zorg zouden hebben betracht door de toegang tot de motorruimte niet af te sluiten. De rechtbank Den Haag wees de vorderingen van [appellant] c.s. af, maar in hoger beroep oordeelde het Gerechtshof Den Haag dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de schade was ontstaan door onvoldoende zorg. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat ASR de schade aan het schip moest vergoeden, omdat er onvoldoende bewijs was dat de toegangen niet waren afgesloten. Het hof stelde vast dat de saboteur mogelijk over de sleutels beschikte en dat het ontbreken van braaksporen niet voldoende bewijs opleverde voor de stelling van ASR. Het hof veroordeelde ASR tot betaling van € 29.995,-- aan [appellant] c.s., vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.266.526/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/560436/ HA ZA 18-1004

arrest van 23 februari 2021

inzake

1. [appellant],

wonende te [woonplaats],

2. [appellante],

wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant] c.s.,
advocaat: mr. H.J.J. Diekman te Amsterdam,
tegen

ASR Schadeverzekering N.V.,

gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: ASR,
advocaat: mr. F.J. Hommersom te Utrecht.

Het verloop van de procedure in hoger beroep

Bij exploot van 10 september 2019 zijn [appellant] c.s. in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag, Team handel, tussen partijen gewezen vonnis van 12 juni 2019. Bij arrest van 26 november 2019 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
Bij memorie van grieven met producties hebben [appellant] c.s. drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft ASR de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Feiten

1. De door de rechtbank in het vonnis van 12 juni 2019 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal van die feiten uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
( i) [appellant] c.s. zijn tussen mei 2016 en november 2017 eigenaar geweest van een schip van het merk en type RIVA 75 Venere Super, met de naam [naam] (hierna: het schip). Het schip had in juni 2016 een dagwaarde van € 1.780.000,--.
(ii) [appellant] c.s. hadden via hun tussenpersoon DNA Yachtinsurance (hierna: DNA) een pleziervaartuigenverzekering afgesloten bij Europeesche Verzekeringen Maatschappij N.V., een handelsnaam van ASR. DNA is een (middellijk) gevolmachtigde van ASR.
(iii) De verzekeringsovereenkomst biedt dekking voor (onder andere) diefstal van en schade aan het schip. Artikel 6.20 van de op de polis toepasselijke Algemene voorwaarden Watersport (hoofdstuk ‘bijzondere voorwaarden’ luidt als volgt:
“U krijgt geen vergoeding als de schade aan uw boot (…) ontstaat door onvoldoende zorg.”
(iv) Het schip had een ligplaats in de jachthaven Port de la Raque, gelegen nabij de Zuid-Franse plaats Mandelieu la Napoule en werd in de vaart gehouden door de firma NL Marine. Het reguliere onderhoud aan het schip werd verzorgd door het bedrijf SEAnergy.
( v) Op 24 juni 2017 vielen tijdens een tocht op zee de motoren plotseling uit. Daarna wilde de stuurboordmotor niet meer starten vanwege een te lage oliedruk. De kapitein van het schip heeft het schip terug aan wal weten te krijgen en heeft de problemen diezelfde dag gemeld aan NL Marine en SEAnergy.
(vi) Op 26 juni 2017 en 4 juli 2017 heeft SEAnergy onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaken van de storing aan de motor van het schip. Zij heeft daarbij vastgesteld dat er sprake was van storingen in de elektrische systemen en de bekabeling van de motoren. Later is vastgesteld dat de elektrische problemen (onder andere) werden veroorzaakt doordat er op drie verschillende plaatsen kabels, die leidden naar de stuurboordmotor, waren doorgesneden of doorgeknipt. Daarnaast was er een probleem met de contactsleutel. Tot slot heeft SEAnergy vastgesteld dat er koelvloeistof in de carterolie van de stuurboordmotor zat. SEAnergy heeft geconcludeerd dat de kabelschade en de koelvloeistof moeten zijn toe- en aangebracht door een derde met de bedoeling het schip te saboteren. De problemen met de contactsleutel komen bij dit type schip vaker voor en hebben volgens SEAnergy niets te maken met de overige problemen. Dit heeft er wel toe geleid dat de stuurboordmotor niet meer wilde draaien, waardoor de koelvloeistof en motorolie niet met elkaar vermengd zijn geraakt. Daardoor is de schade aan de stuurboordmotor relatief beperkt gebleven.
(vii) NL Marine heeft de schade op 7 juli 2017 gemeld aan DNA. Op 26 juli 2017 is aan DNA gemeld dat de schade hoogstwaarschijnlijk het gevolg is van sabotage.
(viii) ASR heeft op 17 oktober 2017 de Franse firma Comavar verzocht een onderzoek te verrichten naar de schade aan het schip. Het onderzoeksrapport van expert [expert] van Comavar (hierna: [expert]) is op 16 februari 2018 gereed gekomen en bevat – voor zover van belang – de volgende informatie:
“Het is te noteren dat er geen spoor van inbraak is, dat de machinekamer via de crew ingang te bereiken is en dat de hele periode er niemand anders aan boord is geweest dan de kapitein en de eigenaar met familie.
(…)
CONCLUSIE :Het is te noteren dat:
(…)
.er geen spoor is van inbraak of forceren van een ingang om binnen te komen.
.gezien de plaatsen waar de sabotage aangebracht is, moet het iemand zijn geweest die de boot goed kent en snel gehandeld heeft.
.het ongetwijfeld de bedoeling was om zware schade aan SB motor aan te brengen, maar gelukkig heeft de storing van de contactsleutel ervoor gezorgd dat de motor niet wilde starten en de elektronica en alarmen ervoor gezorgd hebben dat toen de contactsleutel vervangen was, de SB motor evengoed niet wilde starten omdat er geen oliedruk was, door te hoog niveau van olie/koelvloeistof mengsel.
(…)”
(ix) Comavar heeft de hoogte van de schade vastgesteld op € 37.495,58.
( x) [expert] heeft op 4 maart 2019 en 4 juni 2020 aanvullende rapporten uitgebracht.
(xi) De motorruimte van het schip ligt achter de zogenoemde “crew cabins”. De motorruimte en de crew cabins zijn bereikbaar via een ingang op het achterdek van het schip.
(xii) ASR heeft bij brief van 9 april 2018 aan [appellant] c.s. gemeld dat zij de schade niet zal uitkeren, omdat [appellant] c.s. onvoldoende zorg hebben betracht door de deur die toegang gaf tot de motorruimte niet af te sluiten. ASR heeft onder verwijzing naar artikel 6.20 van de Algemene Voorwaarden Watersport, geweigerd tot dekking over te gaan.
(xiii) [appellant] c.s. hebben geprobeerd ASR op andere gedachten te brengen maar dat is niet gelukt. Bij brief van 21 juni 2018 heeft ASR haar (afwijzend) standpunt nader toegelicht:
“Uit de bevindingen van de expert blijkt dat het aannemelijk is dat de schade is ontstaan doordat onbevoegden zich toegang hebben kunnen verschaffen tot de motorkamer van het bij ons verzekerde vaartuig. Daarbij werden geen sporen van braak aangetroffen. Verzekerde verklaarde vervolgens dat de ingang naar de crew cabine en de verbindingsdeur naar de motorkamer nooit werden afgesloten en dat deze ruimtes dus vrij toegankelijk waren.
U geeft aan dat alle ruimtes waar mogelijk diefstal zou kunnen plaatsvinden adequaat waren afgesloten. Wij ontkennen dit ook niet. Echter, betreft deze schade geen diefstal. De motorkamer, waar de schade is gelegen, was niet of niet goed afgesloten. Hoewel niet voor de hand ligt dat onbevoegden gehele motoren zouden (kunnen) stelen, is er wel degelijk een risico dat hier schade aangebracht zou kunnen worden. Dit risico heeft zich immers ook verwezenlijkt. Mede gelet op de waarde van de motoren en toebehoren uit de motorkamer, is dit een risico met verstrekkende gevolgen.
(…)”

De procedure bij de rechtbank

3. [appellant] c.s. hebben, kort gezegd, gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
ASR te veroordelen tot betaling aan [appellant] c.s. van:
( i) een bedrag van € 29.995,-- (te weten de door [expert] vastgestelde schade, verminderd met het op de polis toepasselijke eigen risico van € 7.500,--), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2017;
(ii) € 5.000,-- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na betekening van het vonnis;
(iii) betaling van de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na betekening van het vonnis.
4. [appellant] c.s. hebben, kort gezegd, aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij op grond van de verzekeringsovereenkomst recht hebben op vergoeding van de aan het schip toegebrachte schade en dat ASR ten onrechte weigert om deze schade uit te keren.
5. ASR heeft verweer gevoerd.
6. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] c.s. afgewezen.
 De rechtbank is er van uitgegaan (i) dat het schip van [appellant] c.s. niet afweek van de standaard “fabrieksuitrusting”, (ii) dat de deur van de ingang naar crew cabins / motorruimte met een vierkante sleutel op slot kon worden gedraaid en (iii) dat partijen het er over eens zijn dat de deur op het moment dat de schade is toegebracht niet was afgesloten (r.o. 4.1 t/m 4.3).
 Ook als juist zou zijn dat de saboteur de motorruimte is ingegaan via het luik in het achterdek van het schip, geldt naar het oordeel van de rechtbank, dat [appellant] c.s. in dat geval hebben nagelaten dit luik af te sluiten, terwijl dit standaard wel mogelijk is (r.o. 4.4).
 De rechtbank heeft tot slot de stelling van [appellant] c.s. verworpen dat het uit veiligheidsoverwegingen niet is toegestaan de toegang tot de motorruimte af te sluiten, omdat de veiligheidsdiensten die ruimte in geval van nood ongehinderd moeten kunnen betreden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat dit betekent dat er van uitgegaan moet worden dat de motorruimte op het moment dat de schade ontstond niet op slot was, terwijl dat wel mogelijk en toegestaan was (r.o. 4.5 en 4.6).
 De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat ASR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] c.s. onvoldoende zorg in acht hebben genomen en dat het beroep van ASR op artikel 6.20 Algemene Voorwaarden Watersport slaagt. [appellant] c.s. moesten begrijpen dat zij alleen aanspraak konden maken op een uitkering als zij (de deuren op) het schip goed zouden afsluiten en het schip voldoende zouden beveiligen. Voor zover [appellant] c.s. een beroep hebben willen doen op de zogenoemde “contra proferentem regel” (artikel 6:238 lid 2 BW), is de rechtbank daaraan voorbij gegaan, omdat voor toepassing van deze regel alleen plaats is als sprake is van een onduidelijke bepaling, hetgeen hier niet het geval is (r.o. 4.8).
 [appellant] c.s. hebben aangevoerd (i) dat het schip lag afgemeerd in een haven waar 24/7 toezicht en bewaking aanwezig waren, (ii) dat er in de haven beveiligingscamera’s hingen, (iii) dat de hydraulische ophaalplank van de wal naar het schip was opgehaald en (iv) dat alle ruimtes waar persoonlijke bezittingen lagen, goed waren afgesloten, en dat zij hiermee voldoende maatregelen hebben genomen om te voorkomen dat schade zou ontstaan.
De rechtbank heeft [appellant] c.s. niet gevolgd in dit betoog omdat, wat daar ook van zij, vast staat dat [appellant] c.s. hebben nagelaten de deur naar de crew cabines / motorruimte af te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [appellant] c.s. het de saboteur hiermee makkelijker gemaakt dan anders het geval zou zijn geweest. Doordat de deur niet op slot was, heeft de saboteur de motorruimte zonder moeite kunnen bereiken, om vervolgens ongezien zijn gang te kunnen gaan (r.o. 4.9).
 [appellant] c.s. hebben tot slot nog beoogd dat de saboteur precies wist wat hij deed en dat iemand die zo professioneel te werk gaat zich niet laat afschrikken door een simpel slot op de toegangsdeur, waarvan de sleutel bovendien eenvoudig via het internet kan worden besteld. De rechtbank heeft ook dit betoog verworpen. Zij heeft er op gewezen dat het de verzekeraar vrij staat te bepalen onder welke voorwaarden hij dekking wil verlenen voor bepaalde vormen van schade. Voor zover [appellant] c.s. met de hiervoor genoemde stelling hebben bedoeld te betogen dat het beroep van ASR op het niet voldoen aan de polisvoorwaarden in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gaat ook dit betoog naar het oordeel van de rechtbank niet op. [appellant] c.s. hebben niet meer gedaan dan een enkele suggestie dat de saboteur mogelijk ook bij een wél afgesloten deur zou zijn binnengekomen. Een dergelijke niet onderbouwde aanname is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Dit leidt de rechtbank tot de slotsom dat ASR zich mag beroepen op artikel 6:20 van de Algemene Voorwaarden Watersport (r.o. 4.10 en 4.11).

De vorderingen in hoger beroep

7. In de memorie van grieven hebben [appellant] c.s. het hof verzocht, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellant] c.s. alsnog toe te wijzen met veroordeling van ASR in de kosten van beide instanties.
8. In de memorie van antwoord heeft ASR het hof verzocht om bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van [appellant] c.s. ook in tweede instantie af te wijzen, althans hen daarin niet ontvankelijk te verklaren en [appellant] c.s. te veroordelen in de kosten in beide instanties, inclusief nakosten.

Beoordeling in hoger beroep

9. Grief 1 richt zich tegen r.o. 4.1, 4.4, 4.6 en 4.9 van het vonnis en strekt, kort gezegd, tot betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] c.s. hebben nagelaten de deuren naar de crew cabine/motorruimte en het luik af te sluiten, terwijl dat wel mogelijk en toegestaan was. In grief 2 wordt aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte concludeert dat ASR een geslaagd beroep kan doen op artikel 6.20 van de verzekeringsvoorwaarden. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
10. In de toelichting op grief 1 hebben [appellant] c.s. aangevoerd dat (ook volgens de rechtbank) is komen vast te staan dat de deur naar de crew cabins kan worden open en dicht gedaan met een standaard doornsleutel en dat via deze deur de motorruimte kan worden bereikt. Het zelfde geldt voor het luik in de cockpit. Deze doornsloten zijn eerder een “algemeen vergrendelingssysteem” of een “universeel afsluitsysteem” dan een werkelijk en uniek slot dat met een unieke sleutel op slot wordt gedraaid en dat het specifieke oogmerk heeft om mogelijke indringers te beletten om binnen te treden. Verder is aangevoerd dat het volgens de als productie 15 bij de memorie van grieven overgelegde verklaring van Niels Lensen (hierna: Lensen) gebruik was dat beide toegangen (met de doornsleutel) door het personeel van verzekerden werden afgesloten bij het verlaten van het schip. Het blijkt nergens uit dat dit ook deze keer niet het geval is geweest. Dat geen braaksporen zijn geconstateerd spreekt voor zich. Het is niet nodig de toegang naar de motorruimte via het luik of crew cabine ingang (met geweld) te forceren. Een standaard, bij iedere bouwmarkt te verkrijgen, doornsleutel volstaat om het luik of de deur open te draaien, zonder dat daarbij braaksporen zullen worden achtergelaten, aldus [appellant] c.s.
11. ASR heeft haar besluit dat [appellant] c.s. geen vergoeding krijgen van de aan het schip toegebrachte schade gegrond op artikel 6:20 van de Algemene Voorwaarden Watersport. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de schade is ontstaan door onvoldoende zorg van [appellant] c.s. [appellant] c.s. hadden de deur naar de crew cabins die toegang geeft naar de motorruimte en het luik in de cockpit op slot moeten doen. Dit hebben zij niet gedaan. Hierdoor is de schade ontstaan.
12. Het hof stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast op dit punt op ASR rust. Ter onderbouwing van haar stelling heeft ASR aangevoerd dat er geen sporen van braak zijn aangetroffen. Verder heeft zij zich beroepen op de rapporten van [expert] van 4 maart 2019 (akte ASR, 13 maart 2019, productie 1) en 4 juni 2020 (MvA, productie 3).
13. De expert [expert] heeft in zijn rapport van 4 maart 2019 (blz. 1 en 2 en de foto’s met toelichting op blz 7, 8 en 13 t/m 15) vastgesteld dat de toegang tot de crew cabins/motorruimte en het luik dat toegang geeft tot de motorruimte afgesloten kunnen worden met een speciale vierkante sleutel, en dat de sleutel voor het luik anders is dan die voor de ingang met trap aan bakboord (de ingang naar de crew cabins). [appellant] c.s. hebben deze bevindingen van [expert] gemotiveerd betwist. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het hier gaat om een ‘algemeen vergrendelingssysteem” of “universeel afsluitsysteem” (aangeduid als “doornslot”) en dat de in het rapport van [expert] genoemde sleutel eenvoudig via het internet is te verkrijgen. Ter onderbouwing van deze stelling hebben [appellant] c.s. verwezen naar het als productie 13 bij akte van 10 april 2019 overgelegde screenshot van de website van
www.bol.com. Het hof volgt [appellant] c.s. in hun betoog dat het hier gaat om een standaard slot waarvan de sleutel eenvoudig (via het internet) kan worden verkregen. Dit ontslaat [appellant] c.s. echter niet van de verplichting om de toegangen tot de motorruimte met dit slot af te sluiten.
14. Het hof overweegt dat de enige aanwijzing dat de toegangen tot de motorruimte niet waren afgesloten wordt gevonden in het feit dat geen braaksporen zijn aangetroffen. Dit enkele gegeven is naar het oordeel van het hof in de bijzondere omstandigheden van dit geval echter onvoldoende overtuigend. Het hof volgt [appellant] c.s. in hun betoog dat een saboteur die (zoals uit de in r.o. 2 (vi) beschreven feitelijke toedracht blijkt) professioneel en doelgericht te werk is gegaan en die (blijkens de conclusie van [expert] in zijn rapport van 16 februari 2018, r.o. 2 (viii)) de boot goed kent zich niet laat tegenhouden door de op de toegangen aanwezige (doorn)sloten, waarvan de sleutel(s) eenvoudig (via het internet) verkrijgbaar zijn. Het is dus zeer wel mogelijk dat (ook) de indringer/saboteur over deze sleutel(s) beschikte. Hiermee is het bewijsvermoeden dat de toegangen niet op slot waren dat voortvloeit uit het ontbreken van braaksporen afdoende weerlegt.
15. De stelling dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ASR zich op artikel 6:20 beroept behoeft verder geen bespreking.
16. Dit betekent dat de grieven 1 en 2 doel treffen.
17. In de eerste aanleg (conclusie van antwoord) heeft ASR nog de volgende verweren aangevoerd die door de rechtbank niet zijn besproken.
17.1
[appellant] c.s. hebben in strijd met artikel 9.5 van de polisvoorwaarden (hoofdstuk bijzondere voorwaarden) de schade niet zo snel mogelijk aan ASR gemeld. Verder hebben zij in strijd gehandeld met artikel 6.10 van het hoofdstuk Casco+ (en het gelijkluidende artikel 6.12 hoofdstuk casco) van de polisvoorwaarden. Deze bepaling verplicht de verzekerde om ASR de mogelijkheid te geven om de schade aan de boot te onderzoeken. Dit onderzoek moet plaatsvinden voordat de boot is gerepareerd. Volgens ASR is zij als gevolg van de (te) late melding van de schade en de reeds uitgevoerde reparaties niet in staat geweest om de schade te onderzoeken, en heeft zij zich geen adequaat beeld kunnen vormen of de uitgevoerde reparaties in rechtstreeks causaal verband staan tot het evenement. Volgens ASR is zij door deze gang van zaken in haar belangen geschaad en hebben [appellant] c.s. om die reden geen recht op vergoeding van de schade.
17.2
Het hof stelt vast dat de expert [expert] in opdracht van ASR een onderzoek heeft ingesteld naar de schade aan het schip. Zijn (op foto’s en gesprekken gebaseerde) bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 16 februari 2018. In dit rapport is de schade beoordeeld en vastgesteld op het in deze procedure gevorderde bedrag van € 37.495,58. Hierop stuit de stelling van ASR af dat zij door de hiervoor genoemde gang van zaken (op een rechtens relevant wijze) in haar belangen zou zijn geschaad en [appellant] c.s. op die grond geen aanspraak zou hebben op vergoeding van de schade.
17.3
Het hof volgt ASR tot slot niet in haar betoog dat zij door de (te) late melding van de schade in haar verhaalsmogelijkheden tegenover de dader (indringer/saboteur) is geschaad. Op 26 juli 2017 is aan DNA medegedeeld dat de schade hoogstwaarschijnlijk het gevolg is van sabotage. Gesteld noch gebleken is dat ASR toen met voortvarendheid een onderzoek heeft ingesteld naar de mogelijke dader en dat zij daarbij (enig concreet) nadelige effect heeft ondervonden van het feit dat de sabotage niet eerder is gemeld. Het hof merkt in dit verband nog op dat ASR pas op 17 oktober 2017 aan Comavar ([expert]) heeft verzocht om een onderzoek te verrichten naar de schade aan het schip en dat het onderzoeksrapport pas op 16 februari 2018 gereed is gekomen.
17.4
ASR heeft verder nog een beroep gedaan op artikel 6.3 van de polisvoorwaarden (hoofdstuk ‘bijzondere voorwaarden’). In dit artikel is bepaald dat ASR geen kosten vergoed die met opzet of met de wil of toestemming van de verzekerde wordt veroorzaakt of die door bewuste roekeloosheid is ontstaan.
17.5
Ook het beroep op deze bepaling faalt. Er is in het dossier geen enkele aanwijzing gevonden dat de in dit artikel genoemde situatie zich hier heeft voorgedaan. ASR heeft ook een beroep gedaan op eigen schuld van [appellant] c.s. (nr 35, akte van 13 maart 2019/nr 14 memorie van antwoord), maar dit verweer faalt. Eigen schuld van de verzekerde is geen grond om de verzekeringsovereenkomst niet na te komen. Anders dan ASR veronderstelt, vorderen [appellant] c.s. geen schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:95 BW, waarbij de vergoedingsplicht kan worden verminderd op grond van eigen schuld (artikel 6:101 BW).
17.6
Tot slot heeft ASR in de conclusie van antwoord nog een beroep gedaan op artikel 6.14 van de polisvoorwaarden (hoofdstuk ‘bijzondere voorwaarden’). In de bij de rechtbank gehouden comparitie van partijen is medegedeeld dat dit op een vergissing berust en dat wordt bedoeld artikel 4.4 van de polisvoorwaarden (hoofdstuk ‘casco +’). Deze bepaling luidt dat ASR geen schade vergoedt die is veroorzaakt door ondeskundig of onjuist uitgevoerde werkzaamheden bij onderhoud en reparatie aan de boot.
17.7
Ook het beroep op deze bepaling gaat niet op. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de schade is veroorzaakt door, kort gezegd, ondeskundige reparatie.
18. De slotsom is, zoals gezegd, dat de grieven 1 en 2 doel treffen. Grief 3 is gericht tegen de proceskostenveroordeling en treft ook doel. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vorderingen [appellant] c.s. alsnog toewijzen met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Deze zijn door ASR gemotiveerd betwist en door [appellant] c.s. niet (nader) onderbouwd. Bovendien hebben [appellant] c.s. geen grief gericht tegen de afwijzing van deze kosten. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd, nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd. ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2019,
en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt ASR tot betaling aan [appellant] c.s. van een bedrag van € 29.995,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt ASR in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] c.s. tot op 12 juni 2019 begroot op € 895,-- aan verschotten en € 2.085,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt ASR in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] c.s. tot op heden begroot op € 741,-- aan verschotten, € 2.884,-- aan salaris advocaat; en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, M.J. van der Ven en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.