In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De belanghebbende, die interim-managementwerkzaamheden verricht, heeft een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.277. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar het Hof heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de hoorplicht was geschonden en de zaak terugverwezen naar de Inspecteur voor hernieuwde behandeling.
Na terugwijzing heeft de Inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan, maar zonder belanghebbende te horen. Belanghebbende heeft betoogd dat hij niet is gehoord en dat er geen bron van inkomen is. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur voldoende inspanningen heeft verricht om belanghebbende te horen, maar dat belanghebbende niet heeft meegewerkt. Het Hof concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden en dat de activiteiten van belanghebbende niet kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een objectieve voordeelsverwachting had.
Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de belanghebbende en zijn echtgenote tijdig een keuzewijziging hebben gedaan met betrekking tot de verdeling van de hypotheekrenteaftrek. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.352 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak op bezwaar is vernietigd en de Inspecteur is gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.