ECLI:NL:GHDHA:2021:962

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.290.423/01 en 200.290.423/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en schorsing uitvoerbaarverklaring in civiele zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van de man in zijn beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 november 2020. De man had op 19 februari 2021 hoger beroep ingesteld, maar het hof constateerde dat het beroepschrift op 18 februari 2021, de laatste dag van de beroepstermijn, was ingediend als een fax bestaande uit blanco pagina's. De advocaat van de man voerde aan dat het beroepschrift tijdig was verzonden en dat er mogelijk een fout was opgetreden bij de griffie. De advocaat van de vrouw verzocht het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren, stellende dat de advocaat van de man een risico had genomen door na 17.00 uur te faxen.

Het hof overwoog dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en strikt moeten worden nageleefd. Het hof concludeerde dat de ontvangst van het blanco beroepschrift voor risico van de advocaat van de man kwam, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de strikte regels inzake rechtsmiddeltermijnen rechtvaardigden. De man werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, en het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad werd afgewezen, omdat de beschikking inmiddels onherroepelijk was geworden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.290.423/01 en 200.290.423/02
rekestnummers rechtbank : FA RK 18-9642 en FA RK 19-3879
zaaknummers rechtbank : C/09/565858 en C/09/574142
beschikking van de meervoudige kamer van 19 mei 2021 (bij vervroeging)
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.A.M.G. Wellen te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen te Den Haag.

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1
De man is op 19 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 november 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).
1.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 23 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 25 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
1.3
Op 28 april 2021 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de advocaat van de vrouw.
De man en de vrouw zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de man heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

2.Het procesverloop in eerste aanleg

2.1
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
2.2
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunten
3.1
De advocaat van de man voert aan dat zij het beroepschrift op donderdag 18 februari 2021 omstreeks 16:56 uur per fax aan het hof heeft verstuurd. Zij beschikt over een verzendbewijs van een fax van 21 pagina’s. Op diezelfde dag is nog een scan van het gefaxte beroepschrift per e-mail verzonden aan de advocaat van de vrouw en de volgende dag is het beroepschrift in tweevoud afgegeven bij de Centrale Balie in het Paleis van Justitie. De advocaat van de man stelt dat vaststaat dat het beroepschrift op 18 februari 2021 gereed was en dat deze per fax is ingediend bij het hof. Zij betwist dat sprake is van termijnoverschrijding en wijst daarbij op de uitspraken van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:296) en 16 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1641). Voorts heeft de advocaat van de man ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij niet kan verklaren waarom de bij het hof binnengekomen fax geen tekst bevatte. De financiële belangen van de man bij deze procedure zijn groot en niet uitgesloten kan worden dat sprake is geweest van een fout of storing van het faxapparaat van de griffie, reden waarom de man volgens haar ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.
3.2
De advocaat van de vrouw heeft het hof ter zitting in hoger beroep verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De uitspraken van de Hoge Raad die door de advocaat van de man zijn genoemd, zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. Het hof heeft voldoende onderzocht of sprake is geweest van een defect of storing van het faxapparaat op de griffie en er kan niet per definitie vanuit worden gegaan dat het risico van een niet juist ontvangen fax voor rekening komt van het hof. De advocaat van de man heeft een risico genomen door het faxbericht te versturen na 17.00 uur op de laatste dag van de beroepstermijn, waardoor er geen mogelijkheid meer bestond om naar de griffie te bellen met de vraag of de fax in goede orde was ontvangen, aldus de advocaat van de vrouw.
Oordeel hof
3.3
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Aangezien de bestreden beschikking is gedagtekend op 18 november 2020, liep de beroepstermijn af op 18 februari 2021. De advocaat van de man heeft op 18 februari 2021 een fax ingediend bij de griffie van het gerechtshof, bestaande uit 21 blanco bladzijden. Op 19 februari 2021 is bij de Centrale Balie in het Paleis van Justitie een papieren exemplaar van het beroepschrift ingekomen, dat wil zeggen na het verstrijken van de beroepstermijn.
3.4
Tot uitgangspunt dient dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast. Voorts dient tot uitgangspunt dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en dat aan rechtsmiddeltermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Op laatstgenoemd uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten (HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413).
3.5
Op grond van wat in artikel 359 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald, wordt hoger beroep ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof. Dit kan geschieden op de wijze zoals in de wet en de op de wet gebaseerde regelingen is voorgeschreven. Vast staat dat op 18 februari 2021 om 16:59:28 uur een fax van de advocaat van de man is binnengekomen bij de griffie van het gerechtshof, bestaande uit 21 blanco bladzijden. Na navraag te hebben gedaan bij de griffie is het hof gebleken dat op 18 februari 2021 meerdere faxberichten zijn binnengekomen, waarvan slechts één van het faxnummer [nummer] , zijnde het faxnummer van het kantoor van de advocaat van de man. De faxberichten, afkomstig van anderen dan van het kantoor van de advocaat van de man, zijn die dag in goede orde ontvangen. Dat geldt met name voor de faxberichten die op het faxapparaat van de griffie zijn binnengekomen direct vóór en na het faxbericht van de advocaat van de man, te weten een faxbericht van 21 bladzijden om 16:52:42 uur en een faxbericht van 26 bladzijden om 17:33:45 uur. Het hof gaat er daarom vanuit dat geen sprake is geweest van een storing of een defect van het faxapparaat van de griffie. De wijze van indiening van het hoger beroep komt aldus voor risico van de advocaat van de man, waarbij het hof opmerkt dat niet uitgesloten is dat de ontvangst van het blanco beroepschrift het gevolg is van een fout van de advocaat van de man. Dat het beroepschrift op 18 februari 2021 wel per e-mail is verzonden aan de advocaat van de vrouw, hetgeen door de advocaat van de vrouw ter zitting in hoger beroep is bevestigd, is rechtens niet relevant.
3.6
Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van de advocaat van de man dat de man ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat zijn (financiële) belang bij het hoger beroep groot is. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen onder 3.4 is overwogen. De rechtsmiddeltermijnen zijn van openbare orde en aan deze termijnen dient strikt de hand te worden gehouden. Deze vaste rechtspraak van de Hoge Raad maakt duidelijk dat er geen ruimte bestaat voor een afweging van belangen. Ook is naar het oordeel van het hof geen sprake van een vergelijkbare situatie als in de door de advocaat van de man genoemde uitspraken van de Hoge Raad. In de uitspraak van 19 februari 2016 betrof het een situatie waarin door het hof in het geheel geen fax was ontvangen, en het hof daaromtrent geen onderzoek had gedaan bij de griffie. In de uitspraak van 16 oktober 2020 betrof het een door het hof ontvangen fax die ten dele bestond uit blanco bladzijden. In dat laatste geval bestond de mogelijkheid om de bedrukte bladzijden van de fax te vergelijken met het naderhand per post door de griffie ontvangen exemplaar. In de onderhavige zaak is het onmogelijk om een dergelijke vergelijking te maken, omdat de gehele fax uit blanco bladzijden bestaat. Dat is een cruciaal verschil. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak evenmin sprake van andere bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de strikte regels inzake rechtsmiddeltermijnen rechtvaardigen. Het hof zal de man dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
3.7
Nu zoals hierboven overwogen de termijn van hoger beroep, een periode van drie maanden na 18 november 2020, is verstreken zonder dat binnen die termijn hoger beroep is aangetekend, is die beschikking in kracht van gewijsde gegaan. Er bestaat derhalve geen mogelijkheid om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking te schorsen. Het verzoek van de man om de werking van de bestreden beschikking te schorsen dient dan ook te worden afgewezen.
3.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 november 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, J.M. van de Poll en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 19 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.