Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
“ (..) dat de werkgever belanghebbende [[appellant], toevoeging hof] per 6 november 2017 officieel uit dienst heeft gemeld en de arbeidsovereenkomst feitelijk per deze datum is beëindigd“en
“Nu tijdens de ziekteperiode geen sprake meer was van een lopend dienstverband, was/is de werkgever niet verplicht loon door te betalen. (…)”. Om deze redenen heeft de gemachtigde van [appellant] zich op het standpunt gesteld dat [appellant] recht heeft op een Ziektewet-uitkering. Meka was in de bezwaarprocedure als mede belanghebbende betrokken. Het bezwaar van [appellant] is door het UWV afgewezen bij beslissing van 5 september 2018. Hoewel het UWV oordeelde dat er (nog immer) sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Meka, heeft [appellant] ook hierna geen aanspraak op loonbetaling jegens Meka gemaakt. Dat is voor het eerst gedaan bij brief van 11 januari 2019.
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht van 23 april 2020, uitsluitend ten aanzien van de proceskosten;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.