ECLI:NL:GHDHA:2022:1309

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.280.802/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en rechtsverwerking in loonvordering bij ziekte

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], die in hoger beroep is gekomen, en Meka Meterkasten B.V. over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en een loonvordering bij ziekte. De kantonrechter had geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen was blijven bestaan, maar dat [appellant] door zijn handelen in de loop der tijd geen aanspraak meer kon maken op (achterstallig) loon, wat het hof in hoger beroep bevestigde. Het hof oordeelde dat Meka een beroep op rechtsverwerking toekwam, omdat [appellant] gedurende een lange periode geen aanspraak had gemaakt op loon, ondanks dat hij werd bijgestaan door een advocaat. Het hof concludeerde dat er bijzondere omstandigheden waren die Meka het gerechtvaardigd vertrouwen gaven dat [appellant] zijn aanspraken niet meer zou geldend maken. Het hof vernietigde de proceskostenveroordeling van de kantonrechter, omdat [appellant] niet kennelijk onredelijk gebruik had gemaakt van procesrecht, en compenseerde de proceskosten. Het arrest werd uitgesproken op 19 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.280.802/01
Zaaknummer rechtbank : 8120138 CV EXPL 19-6876
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
advocaat: mr. C.M. van Ommeren te Rotterdam,
tegen
Meka Meterkasten B.V.,
gevestigd te Zoetermeer, kantoorhoudende te Groot-Ammers,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
advocaat: mr. S. Bocu te Tilburg.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Meka.

1.De zaak in het kort

In deze zaak is in geschil of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst is blijven bestaan, maar dat sprake is van rechtsverwerking aan de zijde van [appellant] waardoor hij geen aanspraak meer kan maken op (achterstallig) loon. Naast het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst spelen in hoger beroep nog andere geschilpunten tussen partijen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 8 juli 2020, waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht van 23 april 2020 (hierna: het vonnis);
de memorie van grieven tevens wijziging eis, met producties;
de memorie van antwoord in principaal appel tevens voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
e memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
2.2
Op 17 november 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en hun advocaten de zaak hebben toegelicht. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.5) een aantal feiten vermeld. De in het vonnis vermelde feiten dienen ook in hoger beroep tot uitgangspunt. Zij worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.2
[appellant] is op 9 september 2013 in dienst getreden bij Meka. Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld.
3.3
Tussen [appellant] en [bestuurder] ([bestuurder]), bestuurder van Meka, heeft op 6 november 2017 een gesprek plaatsgevonden waarin de gedwongen opname van [appellant] is besproken.
3.4
Op 22 november 2017 heeft [bestuurder] namens Meka een brief geschreven aan de gemachtigde van [appellant] waarin het volgende is opgenomen:
“(…) Hiermede willen wij graag reageren op het verplicht opnemen van onze werknemer dhr. [appellant]. (…)
Het feit dat wij nu voor langere tijd niet op hem kunnen rekenen heeft ons in grote problemen gebracht daar het vinden van een geschikte vervanger valt met de huidige drukte in de bouw niet mee en is tot op heden nog niet gelukt.
Wij hopen dat de opname tot een korte tijd kan worden terug gebracht en wij weer snel over hem kunnen beschikken. (…)”
3.5
[appellant] is (naar eerst in hoger beroep aan Meka is gebleken) bij strafvonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2018 veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde dat hij zich in verband met zijn verslavingsproblematiek klinisch laat opnemen in FPA De Mare of een soortgelijke instelling, zolang de (geneesheer-) directeur van die instelling dat nodig vindt, met een maximum van een jaar.
3.6
Op 30 april 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant], mr. J.V. van Blitterswijk, per e-mail aan Meka geschreven:
“(…) U geeft aan dat de heer [appellant] per 6-11-2017 uit dienst is gemeld. Houdt de uitdienstmelding in dat de arbeidsovereenkomst feitelijk ook is beëindigd per die datum? (…)”
3.7
Meka heeft op 30 april 2018 per e-mail als volgt gereageerd:
“We hebben dit niet op papier staan, we hebben hem per 6-11-2017 in onze loonadministratie uit dienst gemeld en hem dit mondeling medegedeeld!”
3.8
[bestuurder] heeft namens Meka op 18 mei 2018 in een brief aan [appellant] geschreven:
“(…) Hiermede bevestigen wij je onze mondelinge opzegging van 06-11-2017. Dit betekent dat jouw arbeidsovereenkomst eindigt per 30-11-2017. Wij zijn met jou overeengekomen dat dit tevens de laatste werkdag is bij ons bedrijf en wij verzoeken je op de laatste werkdag alle aan jou verstrekte bedrijfseigendommen zoals gereedschap e.d. in te leveren. Wij willen je bedanken voor je inspanningen en wensen je succes met je verdere loopbaan. (…)”
3.9
Op 14 februari 2018 heeft het UWV de aanvraag van [appellant] voor een ziektewetuitkering afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft [appellant] op 26 maart 2018 bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dit bezwaar op 5 september 2018 ongegrond verklaard.
3.1
De toenmalig advocaat van [appellant], mr. K. Scheuller, heeft op 11 januari 2019 een brief aan Meka gestuurd waarin de beëindiging van het dienstverband wordt betwist en waarin namens [appellant] aanspraak wordt gemaakt op loondoorbetaling bij ziekte en uitbetaling van achterstallig loon.
3.11
De CAO voor de Houtverwerkende industrie (hierna: de Cao) is, voor zover hier relevant, gedurende de periode van 30 maart 2018 tot en met 31 december 2018 algemeen verbindend verklaard.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
In eerste aanleg heeft [appellant] – verkort samengevat - gevorderd:
1. een verklaring voor recht dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
en veroordeling van Meka tot:
2. maandelijkse loonbetalingen van € 1.623,45 vanaf 1 oktober 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
3. betaling van € 30.681,27 aan achterstallig loon over de periode vanaf december 2017 tot en met september 2019;
4. betaling van de wettelijke verhoging over 2. en 3.;
5. verstrekking van salarisspecificaties vanaf 1 december 2017 tot 1 oktober 2019, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
6. betaling van de wettelijke rente over de voornoemde bedragen;
7. betaling van € 1.081,27 aan buitengerechtelijke kosten;
8. betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
Bij conclusie van antwoord heeft Meka primair als verweer aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd en subsidiair dat er sprake was van rechtsverwerking en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant].
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan maar dat het beroep van Meka op rechtsverwerking slaagt. De kantonrechter heeft daarom de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft bij memorie van grieven twee grieven aangevoerd en tevens zijn eis gewijzigd als volgt.
1. een verklaring voor recht dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
en veroordeling van Meka tot:
2. betaling aan [appellant], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van het loon van € 1.623,45 verschuldigd voor iedere maand vanaf datum ziekmelding tot 6 november 2019, althans tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
3. betaling aan [appellant], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, bij toepassing van de Cao, van het achterstallig loon van € 32.180,69 verschuldigd over de periode van december 2017 tot en met 6 november 2019, dan wel betaling aan [appellant], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, indien de Cao niet van toepassing is, van het achterstallig loon van € 27.639,86 verschuldigd over de periode van december 2017 tot en met 6 november 2019;
4. betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over 2. en 3.;
5. verstrekking aan [appellant] van de salarisspecificaties vanaf 1 december 2017 tot en met 6 november 2019, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 100,- althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag per dag, met een maximum van € 10.000,-, voor elke dag na de datum van het vonnis dat Meka niet voldoet aan het vonnis;
6. betaling van de wettelijke rente over de voornoemde bedragen, wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden tot de dag der algehele voldoening;
7. betaling van buitengerechtelijke kosten, € 1.096,80 bij toepassing van de Cao en € 1.051,40 zonder toepassing van de Cao;
8. betaling van de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2
Meka heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld voor het geval de grief van [appellant] inzake het beroep op rechtsverwerking slaagt. In (voorwaardelijk) incidenteel beroep heeft zij geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant]. Meka vordert bekrachtiging van het vonnis en veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties, in hoger beroep zowel in principaal als incidenteel beroep, met nakosten en wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

Rechtsverwerking
6.1
Met grief 1 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte het beroep van Meka op rechtsverwerking heeft gehonoreerd. Meka heeft in dat verband aangevoerd dat [appellant] noch na 6 november 2017, noch na 18 mei 2018 binnen redelijke termijn aanspraak heeft gemaakt op loondoorbetaling terwijl hij werd bijgestaan door een juridisch gemachtigde. Meka heeft hierdoor het gerechtvaardigd vertrouwen gekregen dat [appellant] zijn eventuele aanspraken uit hoofde van de arbeidsovereenkomst niet meer geldend zou maken.
6.2
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking het enkele tijdsverloop of stilzitten onvoldoende is. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
6.3
Meka heeft in november 2017 de loonbetalingen aan [appellant] stopgezet. Hoewel Meka in die maand contact heeft gehad met de gemachtigde van [appellant] (bij brief van Meka van 22 november 2017), heeft deze niet namens [appellant] tegen de stopzetting geprotesteerd en evenmin aanspraak gemaakt op loondoorbetaling (tijdens ziekte). In plaats daarvan heeft [appellant] een Ziektewet-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft die aanvraag bij beslissing van 14 februari 2018 afgewezen.
6.4
Ook toen heeft (de gemachtigde van) [appellant] geen aanspraak gemaakt op loon jegens Meka, en evenmin zich op het standpunt gesteld dat nog sprake was van een arbeidsovereenkomst. Wel is na de afwijzing van de Ziektewet-uitkering door het UWV tussen partijen nog gecorrespondeerd over het einde van de arbeidsovereenkomst. In de e-mail van de gemachtigde van [appellant] van 30 april 2018 heeft deze geïnformeerd of de uitdienstmelding per 6 november 2017 ook inhoudt dat het dienstverband per die datum is geëindigd. Meka heeft daarop diezelfde dag per e-mail gereageerd en bevestigd dat [appellant] per 6 november 2017 uit dienst is gemeld en dat hem dit mondeling is meegedeeld. Bij brief van 18 mei 2018 aan [appellant] heeft Meka wederom het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Dat de brief van 18 mei 2018 genoegzaam aantoont dat [appellant] aanspraak gemaakt zou hebben op doorbetaling van loon, heeft [appellant] niet feitelijk onderbouwd en is dan ook niet komen vast te staan. De stelling van [appellant] dat de brief van 18 mei 2018 hem niet heeft bereikt kan hem niet baten, nu de mededeling in de e-mail van Meka van 30 april 2018 aan de advocaat van [appellant], dat [appellant] per 6 november 2017 uit dienst was gemeld, in elk geval de advocaat van [appellant] heeft bereikt en naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk was om deze tot actie te nopen.
6.5
In het bezwaarschrift van 30 april 2018 heeft de gemachtigde van [appellant] bij het UWV bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van 14 februari 2018 van de Ziektewet-uitkering en daarin expliciet gesteld dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] was geëindigd. De gemachtigde van [appellant] schreef onder andere :
“ (..) dat de werkgever belanghebbende [[appellant], toevoeging hof] per 6 november 2017 officieel uit dienst heeft gemeld en de arbeidsovereenkomst feitelijk per deze datum is beëindigd“en
“Nu tijdens de ziekteperiode geen sprake meer was van een lopend dienstverband, was/is de werkgever niet verplicht loon door te betalen. (…)”. Om deze redenen heeft de gemachtigde van [appellant] zich op het standpunt gesteld dat [appellant] recht heeft op een Ziektewet-uitkering. Meka was in de bezwaarprocedure als mede belanghebbende betrokken. Het bezwaar van [appellant] is door het UWV afgewezen bij beslissing van 5 september 2018. Hoewel het UWV oordeelde dat er (nog immer) sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Meka, heeft [appellant] ook hierna geen aanspraak op loonbetaling jegens Meka gemaakt. Dat is voor het eerst gedaan bij brief van 11 januari 2019.
6.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter met juistheid heeft geoordeeld dat Meka een beroep toekomt op rechtsverwerking, om de volgende redenen:
- [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt, in welke vorm dan ook, tegen de stopzetting van de loonbetaling in november 2017;
- eveneens bleef bezwaar uit tegen het standpunt van Meka, ingenomen in de correspondentie in april/mei 2018, deels ook gericht aan de advocaat van [appellant], dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd;
- [appellant] nam in de bezwaarprocedure – waarin ook Meka betrokken was en waarin [appellant] werd bijgestaan door een advocaat – in het aanvullende bezwaarschrift van 24 mei 2018 expliciet het standpunt in dat de arbeidsovereenkomst geëindigd was;
- [appellant] heeft tot 11 januari 2019 gewacht met het eerste bericht aan Meka waarin hij aanspraak maakte op loondoorbetaling tijdens ziekte;
- ook na de afwijzingsbeslissing van het UWV van 5 september 2018 op het bezwaar heeft [appellant] dus nog ruim vier maanden gewacht voordat hij aanspraak maakte op loon tegenover Meka;
- dit was meer dan veertien maanden na het feitelijke einde van de arbeidsovereenkomst en bijna een jaar na de eerste afwijzing van de Ziektewet-uitkering (14 februari 2018);
- dit alles terwijl [appellant] al sinds november 2017 door een advocaat werd bijgestaan.
6.7
Er is naar het oordeel van het hof aldus sprake van bijzondere omstandigheden en een handelwijze van [appellant] die meer omvat dan het enkel stilzitten of laten verstrijken van de tijd. Van [appellant] – die van meet af aan werd bijgestaan door een advocaat – had op de verschillende hiervoor genoemde momenten voor 11 januari 2019 redelijkerwijs een handelen verwacht mogen worden. Dat handelen is echter zonder goede reden uitgebleven. Onder deze omstandigheden mocht Meka er naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd op vertrouwen dat [appellant] zijn aanspraak op loon c.a. niet meer geldend zou maken.
6.8
Nu grief 1 faalt is aan de voorwaarde voor het door Meka ingestelde incidenteel beroep niet voldaan en komt het hof daar niet aan toe. Het falen van grief 1 betekent dat de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg terecht zijn afgewezen.
6.9
Met grief 2 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de (hoogte van de) proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof is van oordeel dat [appellant] door de kantonrechter ten onrechte is veroordeeld in de kosten van de procedure, ondanks dat zijn vordering door de kantonrechter wel terecht is afgewezen. Aangezien [appellant] aanspraak maakt op loon bij ziekte, schrijft art. 7:629a lid 6 BW voor dat hij alleen kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Meka heeft niet gesteld dat hiervan aan de zijde van [appellant] sprake is. Het hof is ook van oordeel dat hiervan geen sprake is: het niet voldoende onderbouwen van een vordering terzake van loon bij ziekte kan niet als kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht worden aangemerkt (HR 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:198). Het hof zal dan ook de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, compenseren zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht van 23 april 2020, uitsluitend ten aanzien van de proceskosten;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, C.J. Frikkee en A.J. Swelheim en bij afwezigheid van de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.