2.6.Op 30 november 2021 hebben de Heffingsambtenaar en de taxateur van de gemeente het object bezocht. Tijdens dat bezoek is gebleken dat sprake was van waterschade aan het object.
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Eiser voert aan dat verweerder de waarde had moeten bepalen aan de hand van de huurwaardekapitalisatie-methode (hierna: de HWK-methode). In het te realiseerbare huurniveau is niets gewijzigd. Verweerder had rekening moeten houden met het waardedrukkende effect van rioolschade op het souterrain, dat nu slechts bruikbaar is als opslag. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser als eerste de door verweerder gekozen methode ter discussie stelt en ten tweede de door verweerder vastgestelde waarde bestrijdt.
4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, voor zover van belang, wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor niet-woningen bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur, door middel van een methode van vergelijking dan wel door middel van een discounted-cash-flow methode (de HWK-methode).
5. Verweerder mag op grond van de hiervoor weergegeven wettelijke bepalingen de waarde van niet-woningen zoals de onroerende zaak in beginsel bepalen met de vergelijkingsmethode (in plaats van bijvoorbeeld de HWK-methode). Omdat er hier voldoende verkooptransacties voorhanden zijn, zoals hierna zal blijken, heeft verweerder dus terecht de vergelijkingsmethode gehanteerd.
6. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde taxatierapport van [A] van 1 oktober 2020 (op basis van de zgn. ITZA-methode) en de daarop gegeven toelichting slaagt verweerder daarin. De globale onderhoudstoestand van de onroerende zaak wordt door de taxateur omschreven als ‘matig’. De onroerende zaak komt op € 660,- per m² (100%).
7. De in het taxatierapport vermelde vergelijkingsobjecten – [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] – zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar, inhoud, oppervlakte en onderhoudstoestand voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak.
[adres 2] (41 m², bouwjaar 1911) is op 23 maart 2019 verkocht voor € 27.000,-. Het is volgens verweerder minder gelegen, heeft een mindere uitstraling en is minder functioneel dan de onroerende zaak. Koopsom per m² (100%) komt volgens verweerder op € 1.080,-.
[adres 3] (60 m², bouwjaar 1904) is op 23 maart 2018 verkocht voor € 66.400,-. Het verkoopcijfer is uit de akte van levering voor het gehele pand, waarin deze ruimte ligt, berekend. In die akte is 16,6% van de totale koopsom € 400.000,- (= € 66.400,-) aan deze ruimte toegerekend. Het is een souterrain dat in gebruik is als verkoopruimte en is daarmee volgens verweerder vergelijkbaar met de onroerende zaak. Naar de mening van verweerder is het minder gelegen en heeft een mindere uitstraling dan de onroerende zaak. Koopsom per m² (100%) komt op volgens verweerder op € 1.106,.
[adres 4] (69 m², bouwjaar 1925) is op 6 februari 2020 verkocht voor € 70.000,-. De originele koopsom is gecorrigeerd met de in de verkoopsom opgenomen bijdrage in het reservefonds van de VvE van € 3.200,-. De ‘netto’ koopsom komt daarmee op € 66.800,-. Het is een sousterrain dat in gebruik is als verkoopkoopruimte en is daarmee volgens verweerder vergelijkbaar met de onroerende zaak. Naar de mening van verweerder is het minder gelegen en heeft het een mindere uitstraling dan de onroerende zaak. Koopsom per m² (100%) komt op volgens verweerder op € 968,-.
De oppervlaktes, bouwjaren, verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten als zodanig en de verkoopcijfers per m² ITZA, zoals hiervoor zijn weergegeven, betwist eiser niet. Daaruit volgt dat de koopsommen per m² (100%) van de vergelijkingsobjecten allen hoger liggen dan de waarde per m² (100%) van de onroerende zaak. Wanneer wordt gekeken naar de koopsommen zelf, dan geldt dat [adres 2] voor veel minder is verkocht (voor de helft van de WOZ-waarde die voor de onroerende zaak is vastgesteld) maar ook de helft kleiner is dan de onroerende zaak, terwijl [adres 3] en [adres 4] 22 m² respectievelijk 13 m² kleiner zijn dan de onroerende zaak en voor meer dan de waarde van de onroerende zaak zijn verkocht (€ 66.400,- respectievelijk € 70.000,-). Voor alle vergelijkingsobjecten geldt daarbij nog dat eiser in ieder geval niet betwist dat hun ligging minder is dan die van de onroerende zaak. Dit alles in ogenschouw nemend kan niet worden gezegd dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld.
8. Voor zover eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het waardedrukkende effect van de schade die aan de onroerende zaak is ontstaan door een verouderd, niet goed functionerende rioolstelstel ter plaatse, gaat dat niet op, al niet omdat eiser niet onderbouwt dat de onroerende zaak daardoor schade heeft opgelopen en daardoor alleen nog als opslag bruikbaar is. Daarbij geldt verder dat verweerder gelet op de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, zoals hiervoor onder 7 besproken, in vergelijking met de waarde van de onroerende zaak, met eventuele gebreken aan de onroerende zaak voldoende rekening heeft gehouden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen