ECLI:NL:GHDHA:2023:2260

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
BK-22/01286
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges omgevingsvergunning voor tuinkelder en onrechtmatige heffing door gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 2 november 2022, waarin de leges voor een omgevingsvergunning voor een tuinkelder zijn verminderd. De Heffingsambtenaar van de gemeente Katwijk had een aanslag leges van € 1.182,60 opgelegd, gebaseerd op een geschatte heffingsgrondslag van € 9.000. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en verminderde de legesaanslag tot € 591,30. Belanghebbende stelde dat de leges onterecht waren geheven, omdat het bouwwerk al jaren geleden was gebouwd zonder dat er een vergunning nodig was. Het Hof oordeelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door leges te heffen voor een reeds voltooid bouwwerk, en vernietigde de aanslag. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende had gemaakt voor de aanvraag van de omgevingsvergunning, alsook de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de gemeente om duidelijkheid te verschaffen over vergunningen en leges, en de noodzaak voor een behoorlijk handelende overheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01286

Uitspraak van 14 november 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende.

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Katwijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 november 2022, nummer SGR 21/6018.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij aanslag van belanghebbende € 1.182,60 aan leges omgevingsvergunning (de aanslag) geheven. De heffingsgrondslag is vastgesteld op € 9.000.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het volgende beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De Rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de legesaanslag tot een bedrag van € 591,30;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 136 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 3 oktober 2023. Beide partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota en een productie overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Na afloop van de zitting heeft belanghebbende op 3 oktober 2023 een e-mailbericht met een bijlage aan het Hof gezonden. Het Hof heeft geen aanleiding gezien het onderzoek in de zaak te heropenen en heeft belanghebbende bij brief van 5 oktober 2023 bericht dat het op dit e-mailbericht en de bijlage geen acht zal slaan.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft begin jaren negentig (1990-1991) in de achtertuin van zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] een tuinkelder gebouwd (het bouwwerk).
2.2.
Naar aanleiding van een melding van een omwonende heeft een toezichthouder van de gemeente het perceel van belanghebbende op 10 september 2020 bezocht en het bouwwerk opgemeten en gefotografeerd.
2.3.
Bij brief van 12 januari 2021 is belanghebbende meegedeeld dat het bouwwerk is gebouwd zonder omgevingsvergunning. Belanghebbende is in die brief in de gelegenheid gesteld ter legalisering van het bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen. De brief luidt als volgt:

“Aanleiding

Op 10 september 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente Katwijk naar aanleiding van een handhavingsverzoek door een omwonende een controle uitgevoerd op uw perceel [adres] te [woonplaats] . Er is geconstateerd dat u zonder omgevingsvergunning een bouwwerk heeft gebouwd. Het betreft het bouwen van een kelder op het achtererf van het perceel.

Legalisatiemogelijkheid

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Daarnaast is het op grond van artikel 2.3a, eerste lid van de Wabo verboden om een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Omdat het project zonder omgevingsvergunning is uitgevoerd, is het bouwen van de kelder nu in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en artikel 2.3a, eerste lid van de Wabo.
Wij hebben onderzocht of er een legalisatiemogelijkheid is. Legalisatie houdt in dat er achteraf een omgevingsvergunning verleend kan worden voor het al gebouwde bouwwerk. Dit vindt plaats door het alsnog aanvragen en verlenen van een omgevingsvergunning voor de illegale kelder. Naar aanleiding van een ingediend verzoek om handhaving is onderzocht of er alsnog een omgevingsvergunning voor de kelder kan worden verleend.
Uit dit legalisatieonderzoek volgt dat het bouwwerk past binnen het bestemmingsplan. Indien het bouwwerk voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, zijn wij beried om een omgevingsvergunning te verlenen. Dit kan worden getoetst op basis van een ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning.

Vervolgprocedure

Wij stellen u in de gelegenheid om binnen
zes wekenna verzenddatum van deze brief alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen
ófde kelder op het achtererf te verwijderen. De omgevingsvergunning kunt u aanvragen op www.omgevingsloket.nl. Voor de volledigheid wil ik u erop wijzen dat aan het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning kosten zijn verbonden, ook wel leges genoemd. Deze verschillen per situatie. Bij de behandeling van uw aanvraag wordt u geïnformeerd over de kosten.
Indien u geen aanvraag indient voor een omgevingsvergunning
ennalaat om de kelder te verwijderen, zullen wij overgaan tot het nemen van handhavingsmaatregelen.
Tot slot wijzen wij u erop dat deze brief geen "besluit" is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de mogelijkheden tot het indienen van bezwaar en beroep hiertegen niet openstaan.”
2.4.
Belanghebbende heeft op 25 januari 2021 de omgevingsvergunning voor het bouwwerk aangevraagd (de aanvraag). In de aanvraag zijn de bouwkosten geschat op € 9.000.
2.5.
Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 15 februari 2021 een toelichting gegeven op de aanvraag en daarbij een tekening en een aantal andere documenten gevoegd. Belanghebbende heeft de gemeente verzocht na te gaan of deze nog beschikte over documenten uit de periode 1990-1991 inzake de realisatie van het bouwwerk. Het e-mailbericht luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Verder wil ik u verzoeken om te kijken of er rond 1990 nog documenten zijn te vinden bij de gemeente over de uitgraving van de tuinkelder.
Die is besproken met dezelfde mensen die verbonden waren aan de bouwvergunning voor een grotere bouw huisnummer […] en de bestemmingsaanpassing van de garage met daar boven een balkon en etage.
De tuinkelder c.q. een lekkend zwembad viel toen onder een vergunningsvrije ruimte zolang
er maar geen dak boven zat.
Men is tijdens de bouw nog komen kijken en adviseerde ons in plaats van de licht
doorlatende deksel van aluminium en plastic golfplaten,
om het geheel toch zo stevig te maken dat, als er bij wijze van spreken 20 jongens over de toen nog lage tuinhekken van max 1 meter zouden klimmen en op de deksel zouden gaan springen, er geen ongelukken zouden komen.
De ambtenaren die daar bij betrokken waren zullen deze besprekingen zich ongetwijfeld
nog herinneren.
Helaas kan ik de foto's niet meer vinden waarbij wij de zware deksel van houten balken (welliswaar met een dommekracht) schuin omhoog hadden gedraaid.
In ieder geval ligt de deksel er nog steeds los op de muurtjes en is niet aard of nagelvast daarmee verbonden.”
2.6.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente heeft de omgevingsvergunning bij besluit van 28 april 2021 verleend. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag heeft de Heffingsambtenaar leges geheven ten bedrage van € 1.182,60, bestaande uit een bedrag van € 591,30 voor de bouw van de tuinkelder en een verhoging van dit bedrag met 100% (eveneens € 591,30) wegens het achteraf indienen van de aanvraag (de verhoging).
2.7.
Belanghebbende heeft een factuur van de gemeente uit 1993 overgelegd ten bedrage van f 309 voor het herstellen van schade aan het gemeenteplantsoen bij de woning van belanghebbende die was ontstaan als gevolg van het uitvoeren van bouwactiviteiten door belanghebbende.
2.8.
Verder heeft belanghebbende twee facturen overgelegd ter zake van kosten die zijn gemaakt voor het doen van de aanvraag. De kosten van [architectenbureau] bedragen blijkens de overgelegde factuur € 701,80. De kosten van [constructiebureau] voor een sterkteberekening van het bouwwerk bedragen blijkens de factuur € 534,57.

Verordening en Tarieventabel

3.1.
De Verordening op de heffing en de invordering van leges 2021 van de gemeente Katwijk (de Legesverordening 2021) luidt – voor zover van belang:

“Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam 'leges' worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. (…)
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
(…)

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst (…) dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)

Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.”
3.2.
De Tarieventabel behorend bij de Legesverordening 2021 (de Tarieventabel) luidt als volgt:

Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning
(…)

Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning

2.3
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
(…)
2.3.2
Achteraf ingediende aanvraag
2.3.2.1 Het tarief zoals bedoeld in onderdeel 2.3.1.1 wordt, indien de in dat onderdeel bedoelde aanvraag wordt ingediend na aanvang of gereedkomen van de bouwactiviteit vermeerderd met 100%
2.3.3
Bouwactiviteiten
2.3.3.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
2.3.3.1.1 indien de bouwkosten minder dan € 20.000 bedragen: 6,57% van de bouwkosten, met een minimum van € 252,00”

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“10. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2021 van de gemeente Katwijk (de Verordening) worden leges geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Artikel 5, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven zoals opgenomen in die bij de verordening behorende tarieventabel.
11. In de bij de verordening behorende tarieventabel is in Titel 2, Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning, onder meer het volgende opgenomen:
(…)
12. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kan de gemeente een recht heffen voor het genot van door de gemeente verstrekte diensten, zoals het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Vaststaat dat eiser op 25 januari 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend. Niet in geschil is dat deze aanvraag betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het feit dat het bouwwerk is gerealiseerd voordat de aanvraag is gedaan doet daar niet aan af.
Hiermee staat tevens vast dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de verordening zich heeft voorgedaan en dat eiser op grond van het bepaalde in artikel 3 van de verordening als belastingplichtige moet worden aangemerkt. Nu eiser in zijn aanvraag de bouwkosten van de bouwactiviteit op € 9.000 heeft geschat bedraagt het legesbedrag op grond van de Tarieventabel 6,57% van die kosten, zijnde € 591,30. Verweerder heeft in zoverre terecht en naar het juiste bedrag leges in rekening gebracht aan eiser.
13. Uit de legesfactuur volgt verder dat verweerder een verhoging van 100% heeft opgelegd op grond van artikel 2.3.2.1 van de tarieventabel. Gelet op het bepaalde in artikel 217 Gemeentewet moet de Verordening uitsluitsel geven over de in die wetsbepaling genoemde essentiële elementen van de heffing. Tot de essentiële elementen behoort het tarief van de heffing, die volgens de Verordening is vermeld in de bij de Verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieventabel. Het voormelde artikel 2.3.2.1. uit de tarieventabel verwijst voor de verhoging van de leges echter naar het tarief van het niet in de tarieventabel opgenomen artikel 2.3.1.1. De rechtbank constateert dat het voor de aanvrager aldus niet duidelijk is op welke tarief de verhoging van 100% berust en hieruit niet valt af te leiden wat het verschuldigde legesbedrag is. Onderdeel 2.3.2.1 van de Tarieventabel voldoet daarmee niet aan de kenbaarheidseisen van artikel 217 van de Gemeentewet.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank zal de legesaanslag daarom verminderen tot € 591,30.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor vergoeding van proceskosten komen slechts de kosten in aanmerking, genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door eiser opgevoerde kosten van € 701,80 voor de door hem ingeschakelde architect zijn niet aan te merken als kosten als bedoeld in dat artikel, en komen ook overigens niet op grond van enige andere bepaling voor vergoeding in aanmerking.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.
In hoger beroep is in geschil of terecht leges zijn geheven voor het realiseren van het bouwwerk. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
5.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behalve voor zover deze ziet op het griffierecht, de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag en tot het toekennen van een proceskostenvergoeding en een schadevergoeding.
5.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Onrechtmatige heffing?
6.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat er geen rechtsgrond is om hem voor een reeds jaren geleden voltooid vergunningvrij bouwwerk ruim dertig jaar later alsnog op kosten te jagen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij begin jaren negentig contact heeft gehad met een aantal gemeenteambtenaren over de bouwvergunning die nodig was voor de uitbreiding van zijn woning, de bestemmingsaanpassing van de garage en de bouw van een etage met balkon op de garage. Met diezelfde gemeenteambtenaren heeft hij in die periode ook het uitgraven en bouwen van het bouwwerk (de tuinkelder) besproken. De gemeente was volledig op de hoogte van de bouwactiviteiten. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift en hogerberoepschrift een gedetailleerde beschrijving van de gang van zaken gegeven. Uit het overleg met de gemeenteambtenaren bleek, aldus belanghebbende, dat voor het bouwwerk destijds geen bouwvergunning nodig was, zolang er maar geen dak op werd geplaatst. De gemeenteambtenaren hebben hem destijds wel te kennen gegeven dat er een aantal balken als afdekking op het bouwwerk zou moeten worden gelegd in verband met de veiligheid en dat heeft belanghebbende zo uitgevoerd. Verder is door de bouwactiviteiten schade ontstaan aan het gemeenteplantsoen bij zijn woning en die schade heeft de gemeente op hem verhaald. Belanghebbende heeft als bewijs daarvan een factuur van de gemeente uit 1993 overgelegd voor herstel van de schade aan het plantsoen, die hij heeft betaald.
6.2.
De uiteenzetting van belanghebbende komt het Hof geloofwaardig voor. De Heffingsambtenaar heeft niets aangevoerd dat afbreuk doet aan hetgeen belanghebbende heeft gesteld. De Heffingsambtenaar heeft het door belanghebbende gestelde slechts bij gebrek aan wetenschap bestreden en heeft geen enkele onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat destijds voor het bouwwerk een omgevingsvergunning was vereist en dat sprake is van een illegaal bouwwerk. De Heffingsambtenaar heeft de ten tijde van de bouw van het bouwwerk geldende regelgeving niet overgelegd. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende, gelet op de door hem gegeven uiteenzetting, in het geval ten tijde van de woningaanpassing ook voor het bouwwerk een omgevingsvergunning vereist was, tegelijkertijd met de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de woningaanpassing ook een aanvraag voor het bouwwerk zou hebben ingediend. Er is geen reden waarom belanghebbende dat niet zou hebben gedaan. Uit de feiten blijkt immers dat de gemeente op de hoogte was van de bouwactiviteiten die plaatsvonden op het perceel van belanghebbende en dat belanghebbende de ten gevolge van de bouwactiviteiten ontstane schade aan het gemeenteplantsoen heeft vergoed.
6.3.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat hij gelet op de brief van de gemeente van 12 januari 2021 gedwongen was om een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Hij had slechts de keuze om óf een aanvraag te doen óf het bouwwerk te verwijderen. Er waren geen rechtsmiddelen die belanghebbende tegen de brief van 12 januari 2021 kon aanwenden. Op dat moment was hem nog steeds niet duidelijk of destijds een omgevingsvergunning vereist was. De gemeente heeft de vragen van belanghebbende over de begin jaren negentig geldende regelgeving niet beantwoord en is niet ingegaan op de door hem geschetste gang van zaken in die periode. Ook het Hof is niet duidelijk geworden of destijds sprake was van een vergunningplichtig bouwwerk. De Heffingsambtenaar heeft ten tijde van de controle in het najaar van 2020, noch de periode daarna waarin belanghebbende werd verzocht alsnog een omgevingsvergunning aan te vragen, gegevens overgelegd waaruit blijkt dat voor het bouwen van het bouwwerk begin jaren negentig een omgevingsvergunning was vereist. Ook in de (hoger)beroepsprocedure ontbreken deze gegevens.
6.4.
Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de gemeente slechts omdat er een handhavingsverzoek door een derde is gedaan, belanghebbende heeft uitgenodigd om voor het bouwwerk een omgevingsvergunning aan te vragen en in verband met het in behandeling nemen van die aanvraag leges heeft geheven.
6.5.
Het onder de gegeven omstandigheden vaststellen van de aanslag naar aanleiding van het in behandeling nemen van de aanvraag, waartoe belanghebbende genoodzaakt was omdat hij geen andere rechtsmiddelen voorhanden had om het bouwwerk in stand te laten, is zozeer in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het Hof aanleiding ziet de aanslag te vernietigen.
6.6.
De stelling van belanghebbende slaagt.
Verzoek om schadevergoeding.
6.7.1.
Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van onder meer een onrechtmatig besluit van dat bestuursorgaan. Evenals bij de toepassing van het vervallen artikel 8:73 Awb zoekt de bestuursrechter voor de vraag of en in welke omvang een belanghebbende schade lijdt, volgens vaste jurisprudentie aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht op grond van artikel 6:95 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.7.2.
Volgens vaste jurisprudentie is de schuld van een overheidslichaam gegeven indien het een beschikking neemt en handhaaft die naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met de wet of op enige andere grond. Er is dus sprake van schuld van een overheidslichaam, ook wanneer het overheidslichaam geen enkel verwijt treft. [1]
6.7.3.
Voor de causaliteitsvraag kan aansluiting worden gezocht bij artikel 6:98 BW. Volgens de onder artikel 8:73 Awb ontwikkelde jurisprudentie [2] moet de gestelde schade in zodanig verband staan met het schadeveroorzakende besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend.
6.7.4.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor het indienen van de aanvraag. Het betreft kosten voor de bijstand van een architect en kosten voor het doen opstellen van een constructieberekening. Belanghebbende heeft als bewijs dat hij deze kosten van in totaal (€ 701,80 + € 534,57 =) € 1.236,37 heeft gemaakt de facturen overgelegd. De Heffingsambtenaar heeft de hoogte van de kosten niet bestreden.
6.7.5.
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende deze kosten heeft moeten maken om de vragen in het aanvraagformulier te kunnen beantwoorden. Aangezien het Hof heeft geoordeeld dat de aanslag wordt vernietigd vanwege het onrechtmatige gebruik van de heffingsbevoegdheid, staan de voor de aanvraag gemaakte kosten in zodanig verband met het schadeveroorzakende besluit dat deze kosten het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. De causaliteit tussen schade en het onrechtmatig genomen heffingsbesluit is naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk geworden.
6.7.6.
Het Hof komt gelet op het hiervoor overwogene tot de conclusie dat de Heffingsambtenaar belanghebbende op grond van artikel 8:88 Awb de kosten van [architectenbureau] (€ 701,80) en de kosten van [constructiebureau] (€ 534,57), in totaal € 1.236,37, moet vergoeden.
Slotsom
6.8.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

7.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 26 wegens reis- en verblijfkosten van belanghebbende voor de zitting bij de Rechtbank en het Hof.
7.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van €136 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de teruggave van het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 26;
  • gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 136 aan griffierecht te vergoeden; en
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, vastgesteld op € 1.236,37.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, Chr.Th.P.M. Zandhuis en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 14 november 2023 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Zandhuis.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. bijv. HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0261, NJ 1993/112 (Van Gog/Nederweert) en HR 12 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:AN4622, NJ 1993/113 (Bedrijfsvereniging/Boulogne BV en Banken/Boulogne).
2.Vgl. bijv. CRvB 24 september 1997, ECLI:NL:CRVB:1997:ZB7112, AB 1998/117; CRvB 14 maart 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE2442, AB 2002/238; ABRvS 15 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7587, AB 2005/54; CRvB 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:209; ABRvS 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2471; CBb 29 juli 1997, AB 1997/447.