ECLI:NL:GHDHA:2023:2355

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
BK-23/00050
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overdrachtsbelasting en vrijstelling op basis van inbreng van onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vraag of de vrijstelling van overdrachtsbelasting op basis van artikel 15, lid 1, onderdeel e, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr) van toepassing is. De belanghebbende, [X] B.V., heeft € 30.000 aan overdrachtsbelasting voldaan bij de verkrijging van een onroerende zaak van [bedrijf]. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen, waarna de Rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de vrijstelling van toepassing is en dat de maatstaf van heffing te hoog is vastgesteld. Het Hof oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling, aangezien de onroerende zaak is verkocht en niet ingebracht tegen toekenning van aandelen. Het Hof bevestigt het oordeel van de Rechtbank dat de overdrachtsbelasting moet worden berekend over de waarde in het economische verkeer, die hoger is dan de koopprijs. Het Hof verwerpt ook de stelling van belanghebbende dat beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/00050

Uitspraak van 30 november 2023

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 december 2022, nummer SGR 21/5806.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft € 30.000 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 oktober 2023. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen. Belanghebbende is via een bericht verzonden aan partijen via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’ op 30 augustus 2023, 14.54 uur, onder vermelding van datum, tijdstip en plaats uitgenodigd de zitting bij te wonen. Het Hof heeft besloten de mondelinge behandeling zonder belanghebbende te laten doorgaan. Belanghebbende heeft ook na de sluiting van het onderzoek ter zitting geen bericht van verhindering aan het Hof doorgegeven. Het Hof heeft daarop besloten uitspraak te doen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De heer [A] houdt alle aandelen in belanghebbende en alle aandelen in [bedrijf] . [bedrijf] is statutair gevestigd in Delaware, Verenigde Staten.
2.2.
Bij akte van levering van 13 april 2021 (de akte) heeft [bedrijf] de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak) overgedragen aan belanghebbende. In de akte staat, voor zover hier van belang:
"1. [A] , (...) vertegenwoordigend [ [bedrijf] ], (...) hierna te noemen: "verkoper"; en
2. [A] , (...) vertegenwoordigend [belanghebbende], (...) hierna te noemen: "koper".
KOOP
Verkoper en koper hebben op een februari tweeduizend eenentwintig een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed.
Van de koopovereenkomst blijkt uit een onderhandse akte die hierna wordt aangeduid met "
de koopovereenkomst".
LEVERING
Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper hierbij aan koper, die hierbij aanvaardt:
OMSCHRIJVING REGISTERGOED
[de onroerende zaak], (...)
hierna te noemen: "het verkochte".
KOOPPRIJS
De koopprijs van het verkochte is: tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00).
(…)
Koopprijs en verrekening zakelijke lasten
De koopprijs bedraagt tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00), dit bedrag is door koper voldaan door storting op een rekening van mij, notaris.
De zakelijke belastingen zijn verrekend voor wat betreft de lopende termijnen.
Verkoper verleent koper kwitantie voor de betaling van de koopprijs en de zakelijke belastingen.
(…)
Overdrachtsbelasting
Wegens de levering van het verkochte is overdrachtsbelasting verschuldigd. De overdrachtsbelasting komt voor rekening van koper.
De overdrachtsbelasting is verschuldigd over de koopprijs, aangezien deze ten minste gelijk is aan de waarde van het verkochte.”
2.3.
Bij de akte hoort de volgende ondertekende verklaring (de ondertekende verklaring):
"De ondergetekende, [notaris], verklaart namens partijen bij [de akte] dat terzake de verkrijging van het verkochte ten laste van de koper over de
getaxeerde waardeaan overdrachtsbelasting zal worden ingehouden een bedrag van dertigduizend euro (€30.000,00)."
2.4.
Op 19 april 2021 heeft belanghebbende ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak € 30.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

De vrijstelling
10. Niet in geschil is dat eiseres de onroerende zaak heeft verkregen. Over deze
verkrijging is eiseres in beginsel 8% overdrachtsbelasting verschuldigd. Om gebruik te
kunnen maken van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van de
Wet BRV is onder meer vereist dat sprake is van de inbreng van een onderneming in een
vennootschap tegen toekenning van aandelen.[1] Uit de akte — die uitvoering geeft aan de
koopovereenkomst tussen eiseres en [bedrijf] — volgt dat de onroerende zaak door [bedrijf] aan
eiseres is verkocht voor een bedrag van € 250.000. Er is dan ook sprake van een verkoop
van een onroerende zaak en niet van een inbreng van een onderneming tegen uitreiking van
aandelen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van voornoemde
vrijstelling. Het feit dat volgens eiseres de eigendomsoverdracht noodzakelijk was, [A] alle
aandelen in [bedrijf] en in eiseres houdt en dat de onroerende zaak in verhuurde staat is
overgedragen, maakt niet dat sprake is van (de inbreng van) een onderneming.[2] Ook niet
indien wordt gekeken naar doel en strekking van de vrijstelling.[3] Wat er verder ook zij van
de voor het eerst ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat er in het kader van de
verkoop van de onroerende zaak ook aandelen in [bedrijf] zijn uitgereikt aan [A] , dit maakt ook
niet dat bij de levering van de onroerende zaak feitelijk of juridisch een inbreng van een
onderneming als bedoeld in voornoemde vrijstelling heeft plaatsgevonden.
Hoogte van de overdrachtsbelasting
11. Eiseres stelt subsidiair dat overdrachtsbelasting moet worden geheven over de
koopprijs van € 250.000 als genoemd in de akte. Ter onderbouwing van deze stellig heeft zij
ter zitting een pagina overgelegd uit een taxatierapport van 18 oktober 2018, waaruit zou
blijken dat de marktwaarde van de onroerende zaak in verhuurde staat op dat moment
€ 225.000 bedroeg. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de
overdrachtsbelasting moet worden berekend over de lagere koopprijs. Overdrachtsbelasting
wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer en
bedraagt minimaal de tegenprestatie. Uit de ondertekende verklaring volgt dat over de
getaxeerde waarde van de onroerende zaak een bedrag van € 30.000 aan
overdrachtsbelasting wordt ingehouden. Dit betekent dat de waarde in het economische
verkeer van de onroerende zaak op het moment van levering € 375.000 bedroeg en daarmee
hoger is dan de eerder overeengekomen koopprijs. Ook met het overleggen van de hiervoor
bedoelde pagina heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende
zaak lager was dan € 375.000, nu deze pagina, gelet op de datum, geen betrekking kan
hebben op de waarde van de onroerende zaak op het moment van levering.
Schending van artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb
12. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat verweerder artikel 3:2
en artikel 3:46 van de Awb heeft geschonden. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar
uitgebreid gemotiveerd waarom hij het verzoek van eiseres om toepassing van de vrijstelling
heeft afgewezen en daarbij heeft verweerder onder meer acht geslagen op de akte.
Slotsom
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.
(…)
[1] Zie ook artikel 5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer.
[3] Vgl. ECLI:NL:HR:2014:686.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel e, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr) van toepassing is en of de maatstaf van heffing op het juiste bedrag is vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van (een deel van) de overdrachtsbelasting.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel e, Wbr luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van de belasting vrijgesteld de verkrijging:
(…)
e. krachtens inbreng van een onderneming in een vennootschap, in de volgende gevallen:
(…)
2.
bij omzetting van een niet in de vorm van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming in een wel in zodanige vorm gedreven onderneming, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming;”
5.1.2.
Artikel 5 Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (Uitvoeringsbesluit) luidt, voor zover van belang als volgt:
“De in artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder 2, bedoelde vrijstelling bij omzetting van een niet in de vorm van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming, waaronder mede wordt verstaan de onderneming bestaande in een deelgerechtigdheid in een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap, in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is van toepassing indien alle tot het ondernemingsvermogen behorende activa en passiva die een functie vervullen in de onderneming worden ingebracht tegen toekenning van aandelen, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming.”
5.2.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling. Uit de akte van levering blijkt dat de koopprijs niet is voldaan door toekenning van aandelen, zoals artikel 5 Uitvoeringsbesluit eist, maar door storting van de koopsom op de rekening van de notaris. Of sprake is van een onderneming of niet, is dan niet meer van belang. Ten overvloede merkt het Hof op dat de Rechtbank ook op dit punt tot een juiste conclusie is gekomen. De verwijzing naar het doel van de vrijstelling kan belanghebbende niet baten. De wetgever heeft de bevoegdheid om voorwaarden aan een vrijstelling te verbinden, en hij heeft hiertoe bepaald dat deze in een algemene maatregel van bestuur kunnen worden neergelegd. De wetgever heeft uit vrees voor oneigenlijk gebruik geen onvoorwaardelijke vrijstelling gewild. Het Hof ziet geen aanleiding om de voorwaarden in het Uitvoeringsbesluit onverbindend te verklaren (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:686).
5.3.
Voorts verwerpt het Hof het standpunt van belanghebbende dat de maatstaf van heffing te hoog is vastgesteld. Aangezien belanghebbende de belasting op aangifte heeft voldaan, rust op haar de last om aannemelijk te maken dat de waarde in het economische verkeer lager was dan de maatstaf die de notaris in aanmerking heeft genomen bij het doen van aangifte. In deze bewijslast is belanghebbende niet geslaagd. Het Hof stelt hierbij voorop dat sprake is van een transactie tussen verbonden lichamen, zodat niet zonder meer van de tussen hen afgesproken koopsom kan worden uitgegaan. De notaris heeft dit ook niet gedaan. Het taxatierapport, dat tot de gedingstukken behoort, gaat uit van een waardepeildatum in oktober 2018, terwijl belanghebbende de onroerende zaak in april 2021 heeft verkregen. Voorts staat in dit rapport vermeld dat het doel van de taxatie is het verkrijgen van financiering. De onroerende zaak is als beleggingsobject gewaardeerd, gelet op de wijze waarop de waarde is berekend. Het taxatierapport is om deze redenen onbruikbaar om te dienen als maatstaf van heffing.
5.4.
Voorts verwerpt het Hof het standpunt van belanghebbende dat een of meer beginselen van behoorlijk bestuur is of zijn geschonden. De uitspraak op bezwaar is voldoende gemotiveerd en voor de totstandkoming van deze uitspraak zijn de argumenten en de relevante feiten afdoende besproken. Dat de uitspraak op bezwaar inhoudelijk niet is wat belanghebbende had verwacht, is niet van belang.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 30 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.