In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kinderrechter tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. De kinderrechter had op 9 augustus 2022 de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar. De gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door haar advocaat, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De vader verzocht het hof om de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2023 heeft het hof de standpunten van de partijen gehoord. De gecertificeerde instelling stelde dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat zij belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De vader betwistte dit en stelde dat de gecertificeerde instelling slechts als informant kan worden aangemerkt, waardoor zij geen bevoegdheid heeft om hoger beroep in te stellen.
Het hof heeft vervolgens beoordeeld of de gecertificeerde instelling als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof concludeert dat de gecertificeerde instelling niet rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen door de ondertoezichtstelling, aangezien deze maatregel alleen betrekking heeft op de rechtsbetrekking tussen de ouders en de minderjarige. De gecertificeerde instelling heeft een afgeleid belang, maar dit is onvoldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt. Daarom verklaart het hof de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.