ECLI:NL:GHDHA:2023:260

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.318.614/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van gecertificeerde instelling tegen beslissing tot ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kinderrechter tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. De kinderrechter had op 9 augustus 2022 de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar. De gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door haar advocaat, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De vader verzocht het hof om de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2023 heeft het hof de standpunten van de partijen gehoord. De gecertificeerde instelling stelde dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat zij belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De vader betwistte dit en stelde dat de gecertificeerde instelling slechts als informant kan worden aangemerkt, waardoor zij geen bevoegdheid heeft om hoger beroep in te stellen.

Het hof heeft vervolgens beoordeeld of de gecertificeerde instelling als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof concludeert dat de gecertificeerde instelling niet rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen door de ondertoezichtstelling, aangezien deze maatregel alleen betrekking heeft op de rechtsbetrekking tussen de ouders en de minderjarige. De gecertificeerde instelling heeft een afgeleid belang, maar dit is onvoldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt. Daarom verklaart het hof de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.318.614/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 22-1667
zaaknummer rechtbank : C/09/633471
beschikking van de meervoudige kamer van 1 maart 2023
inzake
Jeugdbescherming West Regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat mr. S. Sedlick te Den Haag,
tegen
[vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I.E. van der Bijl te Haarlem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Selamet te Eindhoven.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De gecertificeerde instelling is op 8 november 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 6 december 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad heeft bij brief van 12 januari 2023 aan het hof kenbaar gemaakt niet op de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de gecertificeerde instelling van 27 december 2022 met bijlagen, ingekomen op 28 december 2022;
- een e-mailbericht van de zijde van de gecertificeerde instelling van 16 januari 2023, met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de gecertificeerde instelling van 18 januari 2023, met bijlage, ingekomen op 20 januari 2023;
- een emailbericht van de zijde van de vader van 10 februari 2023, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1] en mevrouw [vertegenwoordiger 2] en bijgestaan door mr. J. Brouwer als advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en bijgestaan door een tolk in de Russische taal mevrouw [tolk] .
2.6
De vader heeft op 10 februari 2023 nog een bericht met bijgevoegd een brief aan het hof gestuurd. Nu de behandeling ter zitting is gesloten en het hof niet heeft bepaald dat na de zitting nog stukken konden worden ingediend, zal het hof dit bericht buiten beschouwing laten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader is geboren: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, uitvoerbaar bij voorraad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar.
4.2
De gecertificeerde instelling is het niet eens met deze beslissing. De gecertificeerde instelling verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en naar het hof begrijpt, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het hof om de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel deze verzoeken af te wijzen.

5.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunten partijen
5.1
Het hof zal eerst beoordelen of de gecertificeerde instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt. De gecertificeerde instelling heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij als belanghebbende bevoegd is tot het instellen van hoger beroep. Tijdens de zitting heeft de gecertificeerde instelling als nadere onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat zij als belanghebbende aangemerkt moet worden, omdat zij belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
5.2
De moeder sluit zich aan bij wat de gecertificeerde instelling naar voren heeft gebracht.
5.3
De vader is van mening dat de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in het hoger beroep dient te worden verklaard. Volgens de vader kan de gecertificeerde instelling slechts als informant worden aangemerkt. Deze rol maakt dat de gecertificeerde instelling geen belanghebbende is en geeft de gecertificeerde instelling ook niet de bevoegdheid hoger beroep in te stellen.
Beoordeling hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. In artikel 806 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat in afwijking van artikel 358 lid 2 Rv - in zaken betreffende het personen- en familierecht (anders dan scheidingszaken) hoger beroep kan worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; en
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
5.5
Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt dat voor de toepassing van de eerste afdeling van titel 6, waaronder artikel 806 Rv valt, onder belanghebbende wordt verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In zijn uitspraak van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:488) heeft de Hoge Raad overwogen dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.
5.6
Het hof is van oordeel dat de gecertificeerde instelling met de maatregel van ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen zoals bedoeld in artikel 798 lid 1 Rv. De ondertoezichtstelling is een maatregel die rechtstreeks ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige. De ondertoezichtstelling heeft aldus alleen rechtstreeks betrekking op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. De gecertificeerde instelling is in de wet ook niet aangemerkt als een persoon of instantie die een verzoek kan doen tot het onder toezicht stellen van een minderjarige. Dat de gecertificeerde instelling belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling (artikel 3.2 Jeugdwet), maakt naar het oordeel van het hof nog niet dat zij daarmee ook rechtstreeks getroffen wordt in een gezagsrecht. Het hof is van oordeel dat de gecertificeerde instelling als uitvoerend orgaan wel een afgeleid belang heeft, maar dit is, gelet op het bovenstaande, onvoldoende om aangemerkt te kunnen worden als belanghebbende. Waarom dat in dit deze procedure anders zou moeten zijn, heeft de gecertificeerde instelling niet voldoende onderbouwd. Evenmin heeft de gecertificeerde instelling gegriefd tegen de omstandigheid dat de kinderrechter haar als informant heeft aangemerkt en niet als belanghebbende.
5.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot de conclusie dat de gecertificeerde instelling in het kader van het uitspreken van de maatregel van ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv en dus evenmin als belanghebbende in de zin van artikel 806 lid 1 Rv. De gecertificeerde instelling komt daarom niet de bevoegdheid toe hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking, zodat het hof de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep.
5.8
Nu de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het voorliggende verzoek.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, J.A. van Kempen en M.A.J. Burger-Thomassen, bijgestaan door mr. I. Tol als griffier, en is op 1 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.