ECLI:NL:GHDHA:2023:271

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.301.956/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misleiding door niet-nakoming inlichtingenplicht in arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], die een arbeidsongeschiktheidsverzekering had afgesloten bij Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. Na een melding van volledige arbeidsongeschiktheid heeft Klaverblad uitkeringen verstrekt. Echter, na het ontdekken van een frauderegistratie bij een andere verzekeraar, heeft Klaverblad de uitkeringen stopgezet, stellende dat [appellante] haar inlichtingenplicht niet is nagekomen met het oogmerk om te misleiden. Klaverblad vorderde terugbetaling van de uitkeringen en schadevergoeding, terwijl [appellante] in reconventie hervatting van de uitkeringen vorderde. Het hof oordeelde dat [appellante] niet alle relevante informatie heeft verstrekt en dat dit met opzet is gebeurd om Klaverblad te misleiden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, dat de vorderingen van Klaverblad had toegewezen en de reconventionele vorderingen van [appellante] had afgewezen. De proceskosten werden aan [appellante] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.301.956/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/610459 / HA ZA 20-1218
Arrest van 28 februari 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[appellante],
wonende in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. E. Köse, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
De Naamloze Vennootschap Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd in Zoetermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Havekes, kantoorhoudend in Voorburg.
Het hof zal partijen hierna noemen: [appellante] en Klaverblad.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] exploiteerde een broodjeszaak en heeft voor zichzelf een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Klaverblad afgesloten. Enige tijd later heeft zij zich volledig arbeidsongeschikt gemeld. Klaverblad heeft haar een uitkering verstrekt op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Nadat Klaverblad bekend raakte met een frauderegistratie van [appellante] door een andere verzekeraar en zij vervolgens kennis had genomen van de onderzoeksbevindingen van die andere verzekeraar, heeft zij de uitkeringen aan [appellante] gestaakt. Klaverblad stelt zich op het standpunt dat [appellante] haar onjuist heeft geïnformeerd met het opzet Klaverblad te misleiden door zich volledig arbeidsongeschikt te melden, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was. In deze procedure vordert Klaverblad van [appellante] terugbetaling van de uitbetaalde uitkeringen en schadevergoeding. [appellante] vordert in reconventie hervatting van de uitkeringen.
1.2
Gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat door of namens [appellante] niet alle inlichtingen zijn verschaft die voor Klaverblad van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen en dat dit is gebeurd met het oogmerk Klaverblad te misleiden.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 september 2021, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021;
  • de memorie van grieven van [appellante] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Klaverblad, met bijlagen;
  • de bijlagen 4 tot en met 9 die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 17 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben de zaak laten toelichten, [appellante] door mr. A.K. Tosun, advocaat in Rotterdam en kantoorgenoot van mr. Köse, aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd, en Klaverblad door haar advocaat. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] was zelfstandig ondernemer. Zij exploiteerde een broodjeszaak. Haar echtgenoot, [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot), was de enige werknemer van [appellante] .
3.2
[appellante] heeft zich met ingang van 1 juli 2014 bij Klaverblad verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid.
3.3
Met ingang van 13 oktober 2014 heeft [appellante] voor de echtgenoot een verzuimverzekering afgesloten bij verzekeraar Goudse.
3.4
Op 16 februari 2015 heeft [appellante] zich bij Klaverblad arbeidsongeschikt gemeld met ingang van 26 januari 2015. In de melding heeft [appellante] opgenomen dat zij meende volledig arbeidsongeschikt te zijn.
3.5
Klaverblad heeft dekking verleend onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zij heeft vanaf februari 2015 (tot maart 2020) uitkeringen gedaan van € 2.000 per maand.
3.6
De door [appellante] gemelde klachten waren psychisch van aard. [appellante] was (en is) voor haar klachten onder behandeling van een psychiater en gebruikt(e), onder meer, door de psychiater voorgeschreven medicatie. Volgens door de medisch adviseur van Klaverblad verkregen informatie van de verschillende behandelend psychiaters is bij [appellante] de diagnose ‘ongespecificeerde psychotische stoornis, complexe rouwstoornis’ gesteld. Klaverblad heeft regelmatig – tevergeefs – telefonisch contact gezocht met [appellante] zelf om te informeren naar het ziekteverloop. De echtgenoot deelde mee dat [appellante] niet in staat was om met Klaverblad te communiceren, ook niet per telefoon. Het contact verliep steeds via familieleden. Volgens deze familieleden was [appellante] tot geen enkele arbeid in staat, durfde zij het huis niet uit en leed zij aan psychoses en hallucinaties.
3.7
Op 22 mei 2015 heeft [appellante] een melding van verzuim van haar werknemer (de echtgenoot) gedaan bij Goudse. Volgens de melding was sprake van fysieke en psychische beperkingen, op grond waarvan de echtgenoot niet tot werken in staat was.
3.8
Goudse heeft dekking verleend onder de verzuimverzekering en van mei 2015 tot augustus 2016 uitkeringen gedaan aan [appellante] .
3.9
Medio 2016 heeft Goudse een onderzoek uitgevoerd naar het ziekteverzuim van de echtgenoot. Het onderzoek van Goudse heeft ertoe geleid dat de uitkeringen onder de verzuimverzekering aan [appellante] zijn stopgezet. Ook heeft Goudse [appellante] als verzekeringsfraudeur opgenomen in het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR).
3.1
[appellante] heeft een voorlopig getuigenverhoor tegen Goudse aanhangig gemaakt. In dat kader is zij op 21 augustus 2017 zelf als getuige gehoord. Op 23 oktober 2017 zijn getuigen in contra-enquête gehoord. [appellante] was daarbij aanwezig.
3.11
Naar aanleiding van het doorvoeren van een adreswijziging van [appellante] ontdekte Klaverblad dat bij Goudse een frauderegistratie op naam van [appellante] stond. In februari 2020 heeft Goudse haar onderzoeksbevindingen aan Klaverblad ter beschikking gesteld.
3.12
Bij brief van 24 maart 2020 heeft Klaverblad [appellante] bericht dat zij verzekeringsfraude heeft gepleegd en daarom geen recht heeft op een uitkering en ook dat haar gegevens in diverse registers worden opgenomen. Met ingang van 1 april 2020 heeft Klaverblad de betalingen aan [appellante] gestaakt.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Klaverblad heeft [appellante] gedagvaard en gevorderd, samengevat:
- een verklaring voor recht dat [appellante] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van Klaverblad en dat zij gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden;
- veroordeling van [appellante] tot betaling aan Klaverblad van € 126.211,63 met wettelijke rente;
- veroordeling van [appellante] in de proceskosten, met wettelijke rente, en in de nakosten.
4.2
Klaverblad legt aan haar vordering ten grondslag dat [appellante] haar onjuist heeft geïnformeerd met het opzet haar te misleiden als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW door zich volledig arbeidsongeschikt te melden, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was. Klaverblad stelt dat als gevolg hiervan het recht van [appellante] op uitkering is vervallen en dat zij gehouden is tot terugbetaling van de ten onrechte door haar ontvangen uitkeringen en tot vergoeding van de schade van Klaverblad.
4.3
[appellante] heeft in reconventie gevorderd, samengevat:
- een verklaring voor recht dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering door Klaverblad niet rechtsgeldig is opgezegd;
- veroordeling van Klaverblad tot nakoming van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en tot hervatting, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2020, van betaling van de maandelijks aan [appellante] toekomende uitkeringen, met wettelijke rente;
- veroordeling van Klaverblad in de proceskosten, met wettelijke rente, en in de nakosten.
4.4
[appellante] stelt daartoe dat Klaverblad de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet rechtsgeldig heeft opgezegd en dat zij recht heeft op hervatting van de maandelijkse uitkeringen vanaf 1 april 2020, sinds welke datum zij geen betalingen meer heeft ontvangen. Klaverblad heeft in totaal zestien adviezen ingewonnen bij haar adviseurs en de conclusies daarvan luiden dat zij wel degelijk 100% arbeidsongeschikt is, aldus [appellante] .
4.5
De rechtbank heeft de vorderingen van Klaverblad toegewezen, de reconventionele vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld.

5.Beoordeling in hoger beroepDe grieven

5.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis van de rechtbank. Zij heeft dertien grieven tegen dat vonnis aangevoerd.
5.2
Grief 1 klaagt dat de rechtbank in rov. 2.9 tot en met 2.11 (de bevindingen naar aanleiding van) het door Goudse verrichte onderzoek naar het ziekteverzuim van de echtgenoot – in het kader van een geschil tussen [appellante] en Goudse – als vaststaande feiten heeft aangenomen in de onderhavige procedure tussen haar en Klaverblad. Volgens [appellante] kan de van Goudse verkregen informatie niet worden gekwalificeerd als vaststaande feiten en/of bewijs in deze procedure en kan de vordering van Klaverblad niet worden toegewezen uitsluitend op basis van die informatie. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte artikel 236 Rv – gezag van gewijsde – (analoog) toegepast. Verder heeft [appellante] altijd alle informatie over haar ziekte met Klaverblad gedeeld. De omstandigheid dat zij in augustus 2016 gesprekken heeft gevoerd met Goudse rechtvaardigt niet de conclusie dat zij niet ziek was, aldus [appellante] .
5.3
De grieven 2 tot en met 7 bestrijden het oordeel van de rechtbank, samengevat, dat de door of namens [appellante] aan Klaverblad verstrekte informatie over haar ziekte(beeld) en de ontwikkelingen daarin, niet te rijmen is met de door de rechtbank als vaststaand aangenomen gedragingen van [appellante] tegenover Goudse in de kwestie van de verzuimverzekering. [appellante] betwist dat zij zich op enigerlei wijze schuldig heeft gemaakt aan, of betrokken is geweest bij, verzekeringsfraude. Nu Goudse geen aangifte van fraude tegen [appellante] heeft gedaan, kunnen de stellingen van Goudse niet voor waar worden aangenomen. Verder wijst [appellante] op artikel 5 en artikel 10 van de polisvoorwaarden, waarin is bepaald dat de verzekerde in geval van arbeidsongeschiktheid moet meewerken aan onderzoek door een arts of een andere deskundige, dat de verzekerde de medisch adviseur van Klaverblad toestemming moet geven om informatie aan de behandelend arts of deskundige te vragen, dat de verzekerde de informatie moet geven die Klaverblad nodig heeft om het arbeidsongeschiktheidspercentage te bepalen – [appellante] stelt dat zij hieraan steeds heeft voldaan – en ook dat Klaverblad het arbeidsongeschiktheidspercentage en de ingangsdatum daarvan vaststelt. Naar [appellante] stelt, is zij regelmatig door Klaverblad onderworpen aan (medisch) onderzoek en heeft Klaverblad verschillende adviezen ingewonnen bij haar medisch adviseur. De conclusies van die adviezen luidden dat zij 100% arbeidsongeschikt was, aldus [appellante] . Dat zij zich in het openbare leven heeft vertoond, brengt niet automatisch mee dat zij een leugenachtige verklaring heeft afgelegd of Klaverblad heeft misleid. [appellante] stelt in dit verband dat het hier gaat om een medische situatie bij de vaststelling waarvan uitsluitend gewicht toekomt aan de verklaringen, rapporten en bevindingen van medici. Zij heeft in hoger beroep nog een brief overgelegd van […] met een opgave van face-to-face-contacten met haar behandelaar in 2015-2016, een medicatieoverzicht en een overzicht van berichten tussen haar dochter en haar behandelaar.
5.4
Grief 8 is gericht tegen rov. 4.18 van het bestreden vonnis en betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de stelplicht en de bewijslast dat [appellante] haar mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet Klaverblad te misleiden, op Klaverblad rust. Volgens [appellante] heeft Klaverblad daaraan niet voldaan, omdat zij aan haar vordering (voornamelijk) de van Goudse verkregen informatie ten grondslag heeft gelegd en daaraan geen waarde toekomt. Als de informatie van Goudse wegvalt, blijft voor Klaverblad geen enkel bewijs over.
5.5
Grieven 9 tot en met 11 betreffen de door de rechtbank toegewezen hoofdsom, de toegewezen wettelijke rente en de proceskostenveroordeling. Deze grieven hebben geen zelfstandige betekenis.
5.6
Grieven 12 en 13 zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de reconventionele vordering van [appellante] niet toewijsbaar is en dat [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van de reconventie.
5.7
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het hof zal zich hierna eerst uitlaten over de verdeling van de bewijslast in deze zaak (rov. 5.8). Vervolgens zal het uitleggen waarom ook in hoger beroep bepaalde, door Klaverblad aangedragen, uit het onderzoek van Goudse geputte feiten vaststaan (rov. 5.9-5.14) en dat, anders dan [appellante] aanvoert, Klaverblad haar vordering niet alleen heeft gebaseerd op de door Goudse bereikte onderzoeksresultaten (rov. 5.15). Daarna zet het hof uiteen waarom ervan moet worden uitgegaan dat [appellante] niet alle inlichtingen heeft verschaft die voor Klaverblad van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen voldoende onderbouwd (rov. 5.16-5.20) en waarom misleiding wordt aangenomen (rov. 5.21-5.23).
De bewijslast rust op Klaverblad
5.8
Het hof stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast dat [appellante] Klaverblad niet alle inlichtingen heeft verschaft die voor Klaverblad van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen en dat dit is gebeurd met het oogmerk Klaverblad te misleiden, op Klaverblad rust. Dit houdt in dat Klaverblad feiten en omstandigheden moet stellen en onderbouwen waaruit volgt dat [appellante] haar met dat doel voor ogen niet goed heeft ingelicht en, bij gemotiveerde betwisting door [appellante] , die feiten en omstandigheden moet bewijzen. Het oogmerk om te misleiden – dat wil zeggen: het oogmerk om een hogere uitkering te krijgen dan waarop recht bestaat, dan wel een uitkering te verkrijgen waarop bij kennis van de ware stand van zaken in het geheel geen recht bestaat – is een innerlijke toestand van de verzekerde of uitkeringsgerechtigde die alleen kan worden aangetoond door middel van vermoedens, af te leiden uit de feiten en de omstandigheden van het geval.
Geen uitsluiting van de bevindingen uit het onderzoek door Goudse
5.9
Tussen partijen staat niet ter discussie dat Goudse naar aanleiding van de verzuimmelding door [appellante] met betrekking tot de echtgenoot een onderzoek heeft gedaan naar het ziekteverzuim van de echtgenoot en dat de uitkomst van dit onderzoek ertoe heeft geleid dat Goudse de uitkeringen uit de verzuimverzekering heeft gestaakt en [appellante] (de verzekeringnemer) heeft opgenomen in het EVR. Evenmin staat ter discussie dat Klaverblad op enig moment bekend is geraakt met deze frauderegistratie en dat Goudse in februari 2020 (een gedeelte van) haar onderzoeksbevindingen aan Klaverblad ter beschikking heeft gesteld.
5.1
Voor zover [appellante] haar standpunt dat deze onderzoeksbevindingen als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden aangemerkt, zoals zij in eerste aanleg heeft betoogd, in hoger beroep handhaaft, merkt het hof op dat in een civiele procedure niet als algemene regel geldt dat de rechter geen acht mag slaan op onrechtmatig verkregen bewijs. In het algemeen wegen het maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken – deze belangen liggen (mede) aan artikel 52 Rv ten grondslag – zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. [appellante] heeft geen (bijkomende) omstandigheden gesteld die een uitzondering op deze algemene regel rechtvaardigen. In deze civiele procedure kan dan ook de stelling van [appellante] dat de onderzoeksbevindingen van Goudse als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden aangemerkt, onbesproken blijven. Daarbij merkt het hof op dat Klaverblad erop heeft gewezen dat op grond van het Protocol Incidentenwaarschuwingen Financiële Instellingen het Goudse en haar was toegestaan deze informatie – de onderzoeksbevindingen – te delen. [appellante] heeft dat niet betwist.
Juistheid van aantal onderzoeksbevindingen van Goudse is niet (gemotiveerd) betwist
5.11
Klaverblad is een procedure tegen [appellante] begonnen en heeft de door haar verkregen constateringen en onderzoeksbevindingen van Goudse over de gedragingen van [appellante] in het kader van de verzuimmelding van de echtgenoot in deze procedure ingebracht. Daartoe behoren de constateringen en bevindingen die de rechtbank in rov. 2.9 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis als vaststaand heeft aangenomen (waartegen grief 1 is gericht). De rechtbank heeft deze constateringen en bevindingen van Goudse als vaststaande feiten aangenomen omdat [appellante] in deze procedure – de procedure tussen haar en Klaverblad – de juistheid daarvan niet of niet gemotiveerd heeft betwist. Niet relevant is of, zoals [appellante] stelt, de vorderingen van Klaverblad uitsluitend en volledig zouden zijn gestoeld op het onderzoek van Goudse. Van een analoge toepassing van art. 236 lid 1 Rv is ook geen sprake.
5.12
Het hof constateert dat [appellante] ook in hoger beroep de juistheid van de waarnemingen van door Goudse ingeschakelde observanten dat (niet alleen de echtgenoot in de winkel aan het werk was, maar ook) [appellante] daar in de observatieperiode (juli 2016) aanwezig was, met verschillende mensen sprak en de planten verzorgde, niet heeft betwist. [appellante] heeft, althans in de schriftelijke fase van deze procedure, niet ontkend dat zij tegenover Goudse heeft verklaard dat zij tijdens het ziekteverzuim van de echtgenoot alle voorkomende werkzaamheden verrichtte in de broodjeszaak. Evenmin heeft zij ontkend dat zij op 10 augustus 2016 tijdens het gesprek met medewerkers van Goudse heeft verklaard, onder meer, dat zij sinds de ziekmelding van haar echtgenoot zelf in de broodjeszaak heeft gewerkt.
5.13
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] , aangevuld door haar dochter, wel verklaard dat zij sinds haar arbeidsongeschiktheidsmelding geen werkzaamheden heeft verricht in de broodjeszaak. Ook als deze verklaring wordt aangemerkt als een (onderbouwing van de) betwisting – in een zeer laat stadium van de procedure – van de stelling van Klaverblad dat [appellante] na haar arbeidsongeschiktheidsmelding in de broodjeszaak werkzaamheden heeft verricht, gaat het hof daaraan voorbij om de volgende reden. [appellante] heeft een voorlopig getuigenverhoor tegen Goudse aanhangig gemaakt, in welk kader zijzelf en de twee medewerkers van Goudse, die als fraudecoördinator bij het onderzoek betrokken waren, als getuigen zijn gehoord. Klaverblad heeft de getuigenverklaringen van deze medewerkers, [medewerker 1] en [medewerker 2] , over hun observaties en gesprekken met [appellante] , in deze procedure overgelegd. In hun verklaringen bevestigen de getuigen de door hen gedane observaties en ook dat zij op 10 augustus 2016 een gesprek hebben gevoerd met [appellante] . Volgens hun verklaringen is van dit gesprek een geluidsopname gemaakt. De getuigenverklaring van [appellante] heeft Klaverblad niet kunnen overleggen, omdat zij daarover – naar zij onweersproken heeft gesteld – niet beschikt. [appellante] , die het getuigenverhoor aanhangig heeft gemaakt en dus wel beschikt over deze – haar eigen – verklaring, heeft die om haar moverende redenen niet in dit geding gebracht. Zij heeft ook geen schriftelijke verklaringen van anderen, zoals betrokken familieleden, overgelegd. Gelet hierop en op de onder ede afgelegde verklaringen van genoemde medewerkers van Goudse, is het hof van oordeel dat de enkele verklaring van (de dochter van) [appellante] ter zitting, niet als voldoende onderbouwing kan worden aangemerkt. Maar ook als moet worden aangenomen dat [appellante] wel gemotiveerd verweer heeft gevoerd, geldt dat zij in hoger beroep geen bewijsaanbod – een aanbod om zichzelf en/of haar familieleden onder ede als getuigen te laten horen – heeft gedaan. Ook om die reden bestaat er geen aanleiding voor (nadere) bewijslevering.
5.14
Het voorgaande betekent dat [appellante] ook in hoger beroep de constateringen en bevindingen van Goudse, die Klaverblad (mede) aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, niet gemotiveerd heeft betwist, zodat deze als vaststaande feiten (blijven) gelden. Het gaat hierbij om de volgende feiten:
- In het kader van een melding bij Goudse heeft [appellante] verklaard dat zij na de ziekmelding van de echtgenoot alle werkzaamheden verrichtte in de broodjeszaak (bestreden vonnis rov. 2.9).
- In mei 2016 heeft de gevolmachtigde van Goudse een (anonieme) melding gekregen dat de echtgenoot in de broodjeszaak aan het werk was. Mede naar aanleiding daarvan heeft Goudse een onderzoek uitgevoerd. In dat kader is de broodjeszaak gedurende enkele dagen geobserveerd. Daarbij is waargenomen dat de echtgenoot in de winkel aan het werk was. Ook hebben de observanten gezien dat [appellante] aanwezig was, met verschillende mensen sprak en de planten verzorgde (bestreden vonnis rov. 2.10).
- Op 10 augustus 2016 heeft [appellante] met medewerkers van Goudse gesproken. In dat gesprek heeft [appellante] onder andere verklaard dat zij sinds de ziekmelding van haar echtgenoot zelf in de broodjeszaak heeft gewerkt. Ook heeft zij verklaard dat zij met de arbodienst en het UWV overleg voerde over de arbeidsongeschiktheid van haar echtgenoot (bestreden vonnis rov. 2.11).
Bevindingen van Klaverblad
5.15
Anders dan [appellante] stelt, zijn de vorderingen van Klaverblad niet alleen gebaseerd op het onderzoek van Goudse. Klaverblad heeft ook zelf onderzoek gedaan. Klaverblad heeft immers ter onderbouwing van haar stellingen ook de belastingaangiftes van [appellante] over de jaren 2015-2019 overgelegd. Naar zij stelt, blijkt daaruit dat de broodjeszaak ook na 22 mei 2015 – de datum van de arbeidsongeschiktheidsmelding van de echtgenoot – omzet maakte en bovendien dat [appellante] de zelfstandigenaftrek toepaste. Dat is alleen mogelijk als zij jaarlijks minimaal 1225 uur als zelfstandige heeft gewerkt. In de belastingaangifte heeft [appellante] de vraag: ‘werkte u minimaal 1.225 uur in de onderneming?’ met ‘ja’ beantwoord. [appellante] heeft hiervoor geen deugdelijke verklaring gegeven, aldus Klaverblad. [appellante] heeft hiertegen alleen ingebracht dat zij haar administratie uit handen heeft gegeven aan haar boekhouder en dat verklaringen in haar belastingaangifte haar niet kunnen worden tegengeworpen. Het hof gaat hieraan voorbij omdat [appellante] wel degelijk verantwoordelijk is voor de juistheid van haar eigen belastingaangifte. Bovendien is niet aannemelijk dat een boekhouder zonder ruggespraak met zijn opdrachtgever dergelijke vragen beantwoordt.
Aan Klaverblad verstrekte informatie
5.16
Klaverblad heeft aan haar vorderingen verder ten grondslag gelegd dat [appellante] haar – Klaverblad – niet juist heeft geïnformeerd over haar ziekte(beeld) en de ontwikkelingen daarin. In dit verband stelt Klaverblad dat de echtgenoot de volgende inlichtingen aan Klaverblad heeft verstrekt:
- dat [appellante] niet aan de telefoon kon komen of kon terugbellen;
- dat [appellante] niet kon praten en nauwelijks aanspreekbaar was;
- dat [appellante] de stad niet meer in durfde te gaan en dat verjaardagen te druk waren;
- dat [appellante] niet alleen gelaten kon worden en dat opname in een psychiatrische instelling werd overwogen.
De neef van [appellante] heeft aan Klaverblad medegedeeld:
- dat [appellante] zich alleen thuis veilig voelde en ging schreeuwen en huilen als zij uit haar woning werd gehaald;
- dat [appellante] de dagen in bed of op de bank doorbracht met de deuren op slot om te voorkomen dat zij wegliep.
Klaverblad heeft ter onderbouwing van haar stellingen telefoonnotities overgelegd. [appellante] heeft niet betwist dat de echtgenoot en de neef deze mededelingen hebben gedaan, zodat het hof daarvan uitgaat.
5.17
In dit verband merkt het hof op dat [appellante] na haar arbeidsongeschiktheidsmelding Klaverblad geen enkele keer zelf te woord heeft gestaan, en dat familieleden steeds namens haar inlichtingen verschaften over haar gezondheidssituatie. Vast staat dat Klaverblad regelmatig – tevergeefs – contact heeft gezocht met [appellante] zelf om te informeren naar het ziekteverloop. Klaverblad heeft erop gewezen dat als haar medewerker belde en vroeg om [appellante] te spreken, deze steeds de echtgenoot of de dochter te spreken kreeg, en dat ook bij bezoek aan artsen steeds een familielid meekwam en namens haar het woord voerde. [appellante] heeft niet gesteld dat de namens haar gedane mededelingen over haar gezondheidssituatie niet juist waren. Zij heeft ook geen omstandigheden gesteld op grond waarvan die mededelingen niet aan haar kunnen worden toegerekend.
5.18
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de constateringen en bevindingen van Goudse dat [appellante] in de broodjeszaak aanwezig is geweest en ook op het terras heeft gezeten, dat zij daar met mensen heeft gepraat en dat [appellante] ook verschillende gesprekken heeft gevoerd met medewerkers van Goudse, zoals het uitgebreide confrontatiegesprek op 10 augustus 2016, niet verenigbaar zijn met de mededelingen van de echtgenoot en de neef tegenover Klaverblad dat [appellante] niet kon spreken en de deur niet uitkwam en dat zij ging schreeuwen en gillen als zij uit haar woning werd gehaald. [appellante] heeft niet gesteld – en dat is ook niet gebleken – dat aan Klaverblad is medegedeeld dat zij soms goede dagen had, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Illustratief in dit verband is de telefoonnotitie van het gesprek tussen Klaverblad en de echtgenoot op 8 augustus 2016:
‘Man van verzekerde gebeld om te horen hoe het gaat.
Hij vertelt dat ze vanmiddag een afspraak hebben bij de psychiater. VZ heeft een week geen medicatie gehad. Dit was om te bekijken hoe dat gaat. Dan gaat het nog slechter. Met medicatie is VZ suffer, maar ook rustiger. Met de psychiater wordt vanmiddag besproken over eventuele andere medicatie.
[de echtgenoot] zegt dat als het zo door blijft gaan (geen verbetering merkbaar), dan overweegt hij toch een opname. Dit vindt hij lastig, omdat er geen garantie wordt gegeven voor herstel. Er zijn mensen die al drie jaar opgenomen zijn. Hij heeft al wel afdelingen gezien in Dordrecht en Sliedrecht.
Het valt hem ook zwaar. Hier vertelt hij uitgebreid over. [de echtgenoot] zegt aan het eind van het gesprek blij te zijn dat hij zijn verhaal ook eens kwijt kon. (…) Ook zou hij graag wat met haar willen ondernemen. Dit mist hij. Maar VZ durft de stad niet in. Ook verjaardagen zijn te druk voor haar.’
Twee dagen later, op 10 augustus 2016, was [appellante] wel in staat (samen met haar dochter) een gesprek te voeren met de medewerkers van Goudse waarbij zij geconfronteerd werd met de onderzoeksbevindingen van Goudse. In de brief van Goudse van 2 september 2016 aan [appellante] is een weergave van de verklaringen van [appellante] opgenomen. [appellante] heeft voorafgaand aan deze procedure – tussen haar en Klaverblad – geen bezwaren tegen (de juistheid van) deze weergave ingebracht. Het gesprek ging over de ziekmelding van haar werknemer, te weten de echtgenoot. [appellante] verklaarde in dit verband dat de echtgenoot sinds mei 2015 ziek was, dat zij en haar dochter sindsdien de werkzaamheden in de eenmanszaak verrichtten – de dochter vulde aan dat zij dat niet elke dag of hele dagen deed, maar alleen in haar vrije tijd – en dat zij contact had met de Arbodienst over de ziekte van de echtgenoot. Klaverblad stelt dat het confrontatiegesprek met de twee medewerkers van Goudse een langdurig en uitgebreid gesprek was, dat die medewerkers niets bijzonder is opgevallen aan het gedrag van [appellante] en dat zij een groot deel van het gesprek aan het woord was.
5.19
[appellante] voert als verweer dat zij wel degelijk 100% arbeidsongeschikt is, dat zij kampte met een psychische stoornis (een psychose) die op basis van psychiatrisch onderzoek was vastgesteld, dat zij hiertegen medicatie gebruikte, dat het zeer slecht met haar ging en dat zij niet tegen haar behandelaars heeft gelogen. Dit verweer ziet er echter aan voorbij dat een psychiatrische stoornis niet noodzakelijk betekent dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Ook wanneer wordt uitgegaan van de juistheid van deze door [appellante] gestelde feiten, staat dit niet in de weg aan het oordeel van [appellante] niet alle inlichtingen heeft verschaft die voor Klaverblad van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen. [appellante] stelt dat zij goede dagen en mindere dagen had, maar stelt niet – en dat is ook niet gebleken – dat zij dit aan Klaverblad heeft medegedeeld. Dat geldt eens te meer nu zij (kennelijk: tijdens de goede dagen) wel in staat was in de broodjeszaak aanwezig te zijn en ook dat zij in staat was gesprekken te voeren, waaronder met Goudse en andere instanties. [appellante] voert nog aan dat het in 2019 een tijdje wat beter met haar leek te gaan en dat dit met Klaverblad is gedeeld. Wat daarvan zij, dit betreft niet de periode – in 2016 – waarop het onderzoek van Goudse betrekking had en waarin door of namens [appellante] mededelingen aan Klaverblad zijn gedaan die niet te verenigen zijn met de onderzoeksbevindingen van Goudse en van Klaverblad zelf. Klaverblad heeft haar uitkeringsplicht gebaseerd op de toen aan haar verstrekte (onvolledige dan wel onjuiste) informatie. Verder houdt het hof er rekening mee dat de toestand van [appellante] sinds de arbeidsongeschiktheidsmelding is verslechterd – dat volgt in ieder geval uit de informatie die namens [appellante] aan Klaverblad is verstrekt – en dat [appellante] inmiddels inderdaad inmiddels 100% arbeidsongeschikt is. Waar het echter om gaat is dat [appellante] in de periode volgend op haar arbeidsongeschiktheidsmelding niet alle inlichtingen heeft verschaft die voor Klaverblad van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen, zoals hiervoor gemotiveerd.
5.2
Naar het oordeel van het hof heeft Klaverblad aldus haar stelling dat [appellante] niet alle inlichtingen heeft verschaft die voor Klaverblad van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen voldoende onderbouwd. Bij gebreke van een gemotiveerde betwisting door [appellante] wordt dit dan ook aangenomen.
Oogmerk om te misleiden
5.21
De hiervoor genoemde vaststaande feiten en omstandigheden rechtvaardigen bovendien het vermoeden dat [appellante] daarmee de bedoeling heeft gehad een (hogere) uitkering te krijgen, terwijl daarop geen recht bestond. [appellante] heeft tegenover Klaverblad aanspraak gemaakt op een uitkering wegens 100% arbeidsongeschiktheid en in dat kader is namens haar aan Klaverblad medegedeeld dat zij tot niets in staat was, dat wil zeggen dat zij geen werkzaamheden kon verrichten en zich ook niet in het openbaar leven kon begeven, terwijl gebleken is dat die mededelingen niet juist waren. In dit verband wijst Klaverblad erop dat de melding van de arbeidsongeschiktheid – volledig en langdurend – plaatsvond kort na de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daarbij komt dat hetzelfde geldt voor de door [appellante] bij Goudse afgesloten verzuimverzekering voor haar werknemer (de echtgenoot): ook de echtgenoot is kort na de ingangsdatum van de verzuimverzekering uitgevallen. Het valt op dat de mededelingen die [appellante] tegenover Goudse heeft gedaan over het ziektebeeld van de echtgenoot een grote mate van gelijkenis vertonen met het ziektebeeld van [appellante] , zoals dat door de echtgenoot is geschetst tegenover Klaverblad.
5.22
Het hof is van oordeel dat hetgeen [appellante] als verweer heeft aangevoerd onvoldoende is om dit vermoeden van het opzet tot misleiding te weerleggen. De omstandigheid dat Klaverblad geen aangifte van oplichting/fraude heeft gedaan, zoals [appellante] aanvoert, kan daartoe niet dienen. Klaverblad heeft toegelicht dat het, kort gezegd, voor haar als verzekeraar weinig zinvol is om aangifte te doen en dat het in de praktijk ook nauwelijks voorkomt dat een verzekeraar aangifte doet van fraude. In ieder geval bestond daartoe voor Klaverblad geen verplichting. [appellante] heeft ook geen andere verklaring gegeven voor het feit dat zij Klaverblad onjuist of in ieder geval onvolledig heeft voorgelicht over haar ziekte en haar arbeidsongeschiktheid.
5.23
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering van Klaverblad op goede gronden is toegewezen en dat de reconventionele vordering van [appellante] op goede gronden is afgewezen. [appellante] is daarom ook terecht in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg veroordeeld.
Conclusie en proceskosten
5.24
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de kant van Klaverblad begroot op € 11.379,-- aan verschotten en € 6.962,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. Verduyn, mr. A.M.A. Verscheure en mr. K. Engel en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.