Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 24 september 2021, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021;
- de memorie van grieven van [appellante] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Klaverblad, met bijlagen;
- de bijlagen 4 tot en met 9 die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
- een verklaring voor recht dat [appellante] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van Klaverblad en dat zij gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden;
- veroordeling van [appellante] tot betaling aan Klaverblad van € 126.211,63 met wettelijke rente;
- veroordeling van [appellante] in de proceskosten, met wettelijke rente, en in de nakosten.
- een verklaring voor recht dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering door Klaverblad niet rechtsgeldig is opgezegd;
- veroordeling van Klaverblad tot nakoming van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en tot hervatting, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2020, van betaling van de maandelijks aan [appellante] toekomende uitkeringen, met wettelijke rente;
- veroordeling van Klaverblad in de proceskosten, met wettelijke rente, en in de nakosten.
5.Beoordeling in hoger beroepDe grieven
Het hof zal zich hierna eerst uitlaten over de verdeling van de bewijslast in deze zaak (rov. 5.8). Vervolgens zal het uitleggen waarom ook in hoger beroep bepaalde, door Klaverblad aangedragen, uit het onderzoek van Goudse geputte feiten vaststaan (rov. 5.9-5.14) en dat, anders dan [appellante] aanvoert, Klaverblad haar vordering niet alleen heeft gebaseerd op de door Goudse bereikte onderzoeksresultaten (rov. 5.15). Daarna zet het hof uiteen waarom ervan moet worden uitgegaan dat [appellante] niet alle inlichtingen heeft verschaft die voor Klaverblad van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen voldoende onderbouwd (rov. 5.16-5.20) en waarom misleiding wordt aangenomen (rov. 5.21-5.23).
Geen uitsluiting van de bevindingen uit het onderzoek door Goudse
- In het kader van een melding bij Goudse heeft [appellante] verklaard dat zij na de ziekmelding van de echtgenoot alle werkzaamheden verrichtte in de broodjeszaak (bestreden vonnis rov. 2.9).
- In mei 2016 heeft de gevolmachtigde van Goudse een (anonieme) melding gekregen dat de echtgenoot in de broodjeszaak aan het werk was. Mede naar aanleiding daarvan heeft Goudse een onderzoek uitgevoerd. In dat kader is de broodjeszaak gedurende enkele dagen geobserveerd. Daarbij is waargenomen dat de echtgenoot in de winkel aan het werk was. Ook hebben de observanten gezien dat [appellante] aanwezig was, met verschillende mensen sprak en de planten verzorgde (bestreden vonnis rov. 2.10).
- Op 10 augustus 2016 heeft [appellante] met medewerkers van Goudse gesproken. In dat gesprek heeft [appellante] onder andere verklaard dat zij sinds de ziekmelding van haar echtgenoot zelf in de broodjeszaak heeft gewerkt. Ook heeft zij verklaard dat zij met de arbodienst en het UWV overleg voerde over de arbeidsongeschiktheid van haar echtgenoot (bestreden vonnis rov. 2.11).
- dat [appellante] niet aan de telefoon kon komen of kon terugbellen;
- dat [appellante] niet kon praten en nauwelijks aanspreekbaar was;
- dat [appellante] de stad niet meer in durfde te gaan en dat verjaardagen te druk waren;
- dat [appellante] niet alleen gelaten kon worden en dat opname in een psychiatrische instelling werd overwogen.
De neef van [appellante] heeft aan Klaverblad medegedeeld:
- dat [appellante] zich alleen thuis veilig voelde en ging schreeuwen en huilen als zij uit haar woning werd gehaald;
- dat [appellante] de dagen in bed of op de bank doorbracht met de deuren op slot om te voorkomen dat zij wegliep.
Klaverblad heeft ter onderbouwing van haar stellingen telefoonnotities overgelegd. [appellante] heeft niet betwist dat de echtgenoot en de neef deze mededelingen hebben gedaan, zodat het hof daarvan uitgaat.
Hij vertelt dat ze vanmiddag een afspraak hebben bij de psychiater. VZ heeft een week geen medicatie gehad. Dit was om te bekijken hoe dat gaat. Dan gaat het nog slechter. Met medicatie is VZ suffer, maar ook rustiger. Met de psychiater wordt vanmiddag besproken over eventuele andere medicatie.
[de echtgenoot] zegt dat als het zo door blijft gaan (geen verbetering merkbaar), dan overweegt hij toch een opname. Dit vindt hij lastig, omdat er geen garantie wordt gegeven voor herstel. Er zijn mensen die al drie jaar opgenomen zijn. Hij heeft al wel afdelingen gezien in Dordrecht en Sliedrecht.
Het valt hem ook zwaar. Hier vertelt hij uitgebreid over. [de echtgenoot] zegt aan het eind van het gesprek blij te zijn dat hij zijn verhaal ook eens kwijt kon. (…) Ook zou hij graag wat met haar willen ondernemen. Dit mist hij. Maar VZ durft de stad niet in. Ook verjaardagen zijn te druk voor haar.’
6.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de kant van Klaverblad begroot op € 11.379,-- aan verschotten en € 6.962,-- aan salaris advocaat.