In de zaak met zaaknummer AV000740-23 heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2023 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van de verzoeker, die gedetineerd is in Nederland. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een beslissing van het hof op 20 juni 2023, waarin de verzoeker vond dat de raadsheren vooringenomenheid toonden. De raadsheren, R.M. Bouritius, H. Steenhuis en W.A.G.J.W. Ferenschild, hadden op 20 juni 2023 zitting en gaven aan niet in de wraking te berusten. De advocaat-generaal, mr. H.H.J. Knol, stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het niet onverwijld was ingediend. De wrakingskamer oordeelde echter dat het verzoek tijdig was ingediend, aangezien het de dag na de beslissing van het hof was gedaan. De wrakingskamer benadrukte dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Na beoordeling van de argumenten van de verzoeker en de gewraakte raadsheren, concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de beslissing werd aan de betrokken partijen toegezonden.