6.5.[appellant 1] c.s. verwijten [geïntimeerde] dat zij in het voorjaar van 2016, toen al het leidingwerk volgens hen bekend was, niet bij [B] heeft geverifieerd of de gekozen dikte van de vloer nog steeds voldeed. Dit klemt naar de mening van [appellant 1] c.s. temeer, omdat [geïntimeerde] begin 2016 heeft onderkend dat het leidingverloop in een leidingplaatvloer van 200 mm mogelijk kritiek was. Had [geïntimeerde] op dat moment al navraag gedaan bij [B], dan was volgens [appellant 1] c.s. al eerder gebleken dat de door [geïntimeerde] ingetekende optie niet haalbaar was, waardoor er meer marge was geweest voor het aanpassen van het bouwplan. In dat geval had de bouw op de geplande datum doorgang kunnen vinden, aldus [geïntimeerde] .
6.5.1.Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over het antwoord op de vraag waarom de gekozen vloer niet inpasbaar was. Dit kan echter in het midden worden gelaten. Ook in het geval dat de gekozen vloerdikte van 200 mm onvoldoende ruimte bood voor al het leidingwerk, zoals [appellant 1] c.s. in hoger beroep stellen, is het hof van oordeel dat het door [appellant 1] c.s. aan [geïntimeerde] gemaakte verwijt niet terecht is. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking.
6.5.2.Zoals hiervoor al overwogen, was [B] verantwoordelijk voor de constructieve aspecten van het ontwerp en is zij in haar eerste constructieschema naar aanleiding van het VO uitgegaan van een breedplaatvloer met een dikte van 230 mm als verdiepingsvloer. Toen bleek dat de bouwkosten van de woning het budget van [appellant 1] c.s. te boven ging en er moest worden gezocht naar besparingsmogelijkheden, heeft [geïntimeerde] aan [B] gevraagd of de breedplaatvloer kon worden vervangen door een kanaalplaatvloer. [appellant 1] c.s. weerspreken niet dat [geïntimeerde] deze vraag heeft gesteld naar aanleiding van een door aannemer [C] B.V. gedane besparingssuggestie die [C] B.V. later bij e-mail van 5 maart 2015 heeft bevestigd. [B] heeft daarop geantwoord dat vervanging van een breedplaatvloer in een kanaalplaatvloer mogelijk is in een dikte van 200 mm. Anders dan [appellant 1] c.s. kennelijk willen doen voorkomen, heeft [B] [geïntimeerde] niet gewaarschuwd dat de vloer een beperkte ruimte had voor het leidingwerk. Weliswaar heeft [geïntimeerde] dat opgemerkt ten aanzien van een kanaalplaatvloer, maar zij heeft als alternatief een leidingplaatvloer genoemd. Deze hebben [appellant 1] c.s. ook gekozen (zie 3.12) en heeft [B] vervolgens ingetekend in het door haar aangepaste constructieschema van 21 januari 2016 (dikte 200 mm). Vast staat dat op dat moment de keuze van [appellant 1] c.s. voor balansventilatie met WTW eveneens bij [B] bekend was, zodat kan worden aangenomen dat [B] ook hiermee rekening heeft gehouden in het aangepaste constructieschema. De omvang van het leidingwerk was, zoals ook [appellant 1] c.s. erkennen in hun memorie van grieven, nog niet bekend.
6.5.3.De stelling van [appellant 1] c.s. dat [geïntimeerde] al in februari 2016 had onderkend dat het leidingverloop van een leidingplaatvloer van 200 mm mogelijk kritiek was, gaat niet op. [appellant 1] c.s. baseert zich daarbij op een e-mail van [geïntimeerde] van 8 februari 2016, waarin [geïntimeerde] heeft aangegeven nog steeds klem te lopen op het kruisen van leidingen. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt echter dat [geïntimeerde] deze opmerking heeft gemaakt naar aanleiding van de wens van [appellant 1] c.s. om op de eerste verdieping het sanitair, de CV-ketel en de WTW-unit te verplaatsen en niet omdat [geïntimeerde] twijfelde aan de constructieve aspecten van de verdiepingsvloer. [geïntimeerde] voert in dat verband aan dat door de door [appellant 1] c.s. gewenste aanpassing van de bovenverdieping constructief niets veranderde, maar dat deze aanpassing tot gevolg had dat het leidingwerk zich zou concentreren rondom een trapgat waar de mogelijkheden om leidingen weg te werken beperkter waren. Hierop had volgens [geïntimeerde] haar hiervoor bedoelde opmerking betrekking. Dit weerspreken [appellant 1] c.s. niet, althans onvoldoende.
6.5.4.Verder blijkt uit niets dat het definitieve verloop (en daarmee de totale omvang) van het leidingwerk in het voorjaar van 2016 al bekend was. [geïntimeerde] brengt naar voren dat zij als architect in haar tekeningen slechts het principeverloop heeft weergegeven en dat het uiteindelijke definitieve verloop in de uitvoeringsfase in samenspraak met de installateur, de aannemer en de fabrikant/leverancier van de verdiepingsvloer moest worden afgestemd. Ook dit wordt niet, althans onvoldoende door [appellant 1] c.s. weersproken en wordt bovendien bevestigd door de door [appellant 1] c.s. geraadpleegde deskundige van TOP Expertise in diens
e-mail van 19 november 2020. Daarnaast leidt het hof uit de overgelegde stukken af dat [appellant 1] c.s. er ook meerdere malen op zijn gewezen dat het definitieve verloop pas in de uitvoeringsfase zou worden vastgesteld. In haar e-mail van 21 januari 2016 heeft [geïntimeerde] aangegeven dat het leidingverloop door de installateur verder moet worden uitgewerkt. In de hiervoor genoemde e-mail van 8 februari 2016 heeft [geïntimeerde] aangegeven dat uiteindelijk de aannemer met de installateur en de vloerfabrikant in goed overleg moet kijken of er nog mogelijkheden zijn ten aanzien van het leidingwerk. Ook nadat [appellant 1] c.s. te kennen hebben gegeven ‘het doorschuiven naar de aannemer’ geen optie te vinden, heeft [geïntimeerde] in de ‘1e nota van aanvullingen en wijzigingen van het bestek’ van 24 februari 2016 vermeld dat de verlopen van de leidingen door de installateur in samenspraak met de aannemer en vloerfabrikant verder moesten worden ‘uitgeengineerd’. Ook [B] heeft in het aangepaste constructieschema van 21 januari 2016 vermeld: ‘tekeningen + berekeningen van alle prefab onderdelen te verzorgen door leverancier c.q. fabrikant.’
[appellant 1] c.s. hadden dus rekening kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat het ontwerp in de uitvoeringsfase, na de tekeningen en berekeningen van de vloerleverancier, nog moest worden aangepast en dat de bouw daarmee enige vertraging kon oplopen.
De omstandigheid dat [appellant 1] c.s. bij e-mail van 8 maart 2016 aan [geïntimeerde] te kennen hebben gegeven ervan uit te gaan dat [geïntimeerde] hun voorstel over het leidingverloop test op logica en eventuele aanpassingen voorstelt en dat [geïntimeerde] op 21 maart 2016 heeft laten weten dat de tweede mogelijkheid die [geïntimeerde] voor het leidingverloop had aangedragen haar de beste optie leek, maakt het voorgaande niet anders. Hier ging het immers nog steeds (slechts) om het principeverloop van de leidingen en dat moet ook voor [appellant 1] c.s. duidelijk zijn geweest.
6.5.5.Op grond van het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat voor [geïntimeerde] in het voorjaar van 2016 geen aanleiding bestond om haar ontwerp nog een keer aan [B] voor te leggen ter toetsing.
Daar komt bij dat uit de reactie van [B] op de mededeling dat de gekozen verdiepingsvloer niet voldeed, kan worden opgemaakt dat [B] ook niet anders zou hebben geadviseerd dan daarvoor als [geïntimeerde] haar ontwerp wel aan haar had voorgelegd. [B] heeft immers in haar e-mail van 19 oktober 2016 te kennen gegeven nog steeds achter haar advies te staan (zie 3.32). Het hof gaat ervan uit dat op dat moment ook bij [B] de gewijzigde indeling op de bovenverdieping en het door [geïntimeerde] naar aanleiding daarvan ingetekende principeverloop bekend was, aangezien dit niet wordt weersproken.
De door [geïntimeerde] aangedragen toepassing van een leidingplaatvloer van 265 mm was een acceptabel alternatief
6.6.1.Toen bleek dat de gekozen leidingplaatvloer van 200 mm niet te realiseren was, heeft [geïntimeerde] in oktober 2016 als oplossing aangedragen dat een leidingplaatvloer met een dikte van 265 mm als verdiepingsvloer wordt gelegd en dat de grotere dikte van de vloer ten laste wordt gebracht van de plafondhoogte op de begane grond. De plafondhoogte zou dan niet op 2,83 meter komen te liggen maar op 2,76 meter. Het hof stelt met de rechtbank vast dat [B], de door [B] ingeschakelde deskundige van DGI Dak & Gevel Ingenieurs B.V., [D] en de door [geïntimeerde] ingeschakelde deskundige van EMN allemaal bevestigen dat met deze oplossing het ontwerp niet ingrijpend hoefde te worden aangepast, zodat zonder vertraging kon worden gestart met de bouw van de woning.
6.6.2.Hiertegenover stellen [appellant 1] c.s. het rapport en de aanvulling op dat rapport van de door hen ingeschakelde deskundige van TOP Expertise. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat deze van onvoldoende gewicht zijn, aangezien de deskundige zijn antwoorden op de door [appellant 1] c.s. gestelde vragen mede heeft gebaseerd op veronderstellingen waarover tussen partijen discussie bestaat. Zo is de deskundige ervan uitgegaan dat er een (ontwerp)fout is gemaakt, terwijl dit niet vaststond en juist moest worden onderzocht of daarvan sprake was. De deskundige is daarnaast ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de door [appellant 1] c.s. gewenste plafondhoogte, terwijl dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, niet het geval was. De deskundige heeft ten slotte niet of slechts beperkt meegewogen dat [appellant 1] c.s. er weet van hadden of moeten hebben gehad dat de berekeningen van de vloerleverancier er nog toe konden leiden dat het ontwerp moest worden aangepast.
6.6.3.Ook in hoger beroep is het voornaamste bezwaar van [appellant 1] c.s. tegen de door [geïntimeerde] aangedragen oplossing dat hiermee de door hen gewenste plafondhoogte van tenminste 2,83 meter niet kon worden gehaald. Zoals hiervoor al is overwogen, is onvoldoende komen vast te staan dat [appellant 1] c.s. tegenover [geïntimeerde] deze plafondhoogte voor de begane grond als voorwaarde hebben gesteld. Aan [geïntimeerde] kan dan ook niet worden tegengeworpen dat het door haar aangedragen alternatief deze plafondhoogte niet mogelijk maakte. Het hof neemt voorts evenals de rechtbank in aanmerking dat de plafondhoogte die wel met het alternatief kon worden bereikt (2,76 meter) ruimschoots voldeed aan de daaraan te stellen bouwkundige eisen en deze plafondhoogte nog steeds hoog is in vergelijking met de in het Bouwbesluit voorgeschreven minimale plafondhoogte van 2,60 meter en slechts 3,5 centimeter lager is dan wanneer zou zijn uitgegaan van de in eerste instantie door [B] in zijn constructieschema opgenomen breedplaatvloer van 230 mm. Onder deze omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerde] een passend alternatief heeft geboden toen op grond van de berekeningen van de vloerleverancier het ontwerp moest worden aangepast. Dit geldt temeer, nu hiermee het ontwerp niet ingrijpend hoefde te worden aangepast en zonder vertraging kon worden gestart met de bouw. Daar komt nog eens bij dat [geïntimeerde] heeft aangeboden de door haar voorgestelde aanpassing van het ontwerp kosteloos te verrichten.
Van verzuim van [geïntimeerde] is dus geen sprake. Indien wel sprake zou zijn geweest van het door [appellant 1] c.s. gestelde verzuim van [geïntimeerde] , dan heeft [geïntimeerde] met het bij
e-mail van 11 en 12 oktober 2016 aangeboden alternatief tijdig aan de ingebrekestelling van [appellant 1] c.s. van 8 oktober 2016 voldaan.