Op 23 januari 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de zaak BK-22/1336, waarin belanghebbende in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 november 2022. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd ter hoogte van € 67,30, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2023 was belanghebbende, ondanks berichtgeving, niet verschenen, terwijl de vertegenwoordiger van de Heffingsambtenaar wel aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat er gebreken in het dossier aanwezig waren, waardoor het standpunt van de Heffingsambtenaar om de naheffingsaanslag te vernietigen werd gevolgd. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende aangevoerde gronden geen verdere behandeling behoefden, en verklaarde het hoger beroep gegrond.
Het Hof heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.030, en gelast dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 186 wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.