In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake de overdrachtsbelasting. Belanghebbende heeft samen met [A] een woning gekocht voor € 395.000, maar de Inspecteur heeft de waarde in het economische verkeer vastgesteld op € 430.000, wat leidde tot een hogere belastingaanslag. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar belanghebbende is in hoger beroep gegaan. Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, inclusief de taxatie van de woning en de argumenten van beide partijen. Het Hof oordeelt dat de koopsom niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt en dat de taxatie niet kan dienen als maatstaf van heffing. Uiteindelijk komt het Hof tot de conclusie dat de waarde in het economische verkeer € 395.000 bedraagt, waardoor de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel p, Wbr van toepassing is. De Inspecteur wordt veroordeeld tot teruggaaf van de overdrachtsbelasting en tot vergoeding van proceskosten aan belanghebbende.