Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 10 juli 2024
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zakelijkheid van borgstellingen en de afwaardering van een regresvordering. De belanghebbende, een directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap, had in 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, die hij betwistte. De Inspecteur had de aangifte gecorrigeerd, omdat hij de borgstellingen onzakelijk achtte. De belanghebbende stelde dat de borgstellingen zakelijk waren en dat de regresvordering op de BV afgewaardeerd mocht worden. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de borgstellingen onzakelijk waren, omdat er geen schriftelijke overeenkomsten waren en de voorwaarden niet vergelijkbaar waren met die van een onafhankelijke derde. De Inspecteur had aannemelijk gemaakt dat de borgstellingen uit aandeelhoudersmotieven waren aangegaan, waardoor de belanghebbende geen afwaardering van de regresvordering kon toepassen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.