Rolnummer: 22-000424-23
Parketnummer: 10-000279-23
Datum uitspraak: 2 juli 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1999,
adres: [woonadres], [woonplaats] ([land]).
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van vier jaren, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 december 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen te weten het besloten terrein van [bedrijf], terwijl hij, verdachte zich, al dan niet met zijn mededader(s), op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een vrachtwagen met oplegger/container, door middel van braak en/of inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verder vordert de advocaat-generaal dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, te weten een locatieverbod, voor de duur van vier jaren, en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof komt in het bijzonder tot een andere strafoplegging.
Partiële vrijspraak van inklimming
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte zich door middel van braak en/of inklimming de toegang heeft verschaft tot de container waarin hij is aangetroffen. Het dossier bevat gegevens die doen vermoeden dat de verdachte in de container is gekomen alvorens deze het terrein werd opgereden, maar bevat geen aanwijzingen over hoe hij in die container is terechtgekomen.
Het hof spreekt de verdachte dan ook – zoals gevorderd door de advocaat-generaal – vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 december 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven
, luchthaven en/of spoorwegemplacementgelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen te weten het besloten terrein van [bedrijf]
, terwijl hij, verdachte zich, al dan niet met zijn mededader(s), op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een vrachtwagen met oplegger/container, door middel van braak en/of inklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Grotendeels in navolging van het vonnis van de politierechter overweegt het hof als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte samen met vijf anderen is aangetroffen in een container. Deze
container was op voorhand geprepareerd om te kunnen bewerkstelligen dat de aanwezigen de container van binnenuit konden openen. Een chauffeur heeft de container met inzittenden het terrein opgereden. Dit, in samenhang bezien, is voldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid van het in vereniging begaan van dit delict.
Gelet op het voorstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen wederrechtelijk op het haventerrein van [bedrijf] heeft verbleven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het zich wederrechtelijk begeven op het haventerrein van [bedrijf] als bedoeld in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dit is een strafbaar feit dat veel hinder en schade veroorzaakt bij deze containerterminal en bij andere havenbedrijven. Zo komen bijvoorbeeld werkzaamheden vaak tijdelijk stil te liggen als indringers zijn gesignaleerd en moeten de douane en havenbedrijven veel investeringen doen om het terrein te controleren en te beveiligen. Ook is het een schending van de openbare orde. Het zich ophouden op een haventerrein gebeurt overigens veelal met het doel om drugs uit containers te halen en is daarmee een onmisbare schakel in de keten rond de invoer en verdere verspreiding van drugs.
Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf verwijst het hof naar de algemene lijn die in recente jurisprudentie rond artikel 138aa Sr is uitgezet. In beginsel is de oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden aangewezen voor zogehetenfirst offenders. De duur van die taakstraf kan oplopen tot 160 uren, afhankelijk van de vraag of sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals medeplegen en/of inklimming/braak. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan van dit uitgangspunt worden afgeweken (zie ECLI:NL:GHDHA:2022:985, herhaald en nader genuanceerd in onder meer ECLI:NL:GHDHA:2023:461 en ECLI:NL:GHDHA:2023:1818). In deze zaak is sprake van een strafverzwarende omstandigheid en ook van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Ten eerste is de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid ‘medeplegen’ bewezen verklaard. Ten tweede wordt de verdachte gelijktijdig vervolgd wegens een tweetal overtredingen van artikel 138aa Sr, welke zaken gelijktijdig, doch niet gevoegd, zijn behandeld op de zitting van 18 juni 2024. De verdachte wordt bij arrest van heden in de andere zaak veroordeeld wegens het zich op 11 juli 2022 wederrechtelijk bevinden op een haventerrein. In die (binnen een tijdsbestek van 6 maanden) herhaalde overtreding van artikel 138aa Sr ziet het hof aanleiding om de verdachte in deze zaak niet te bestraffen als ware hij een
first offender. Het hof acht het daarentegen opportuun om de verdachte een forse en ook gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat het het hof in beginsel vrij om een niet-onherroepelijke veroordeling wegens overtreding van artikel 138aa Sr in een andere zaak - gelet op het specifieke karakter van dit delict –in strafverzwarende zin te betrekken bij de strafoplegging (zie hierover eerder ook ECLI:NL:GHDHA:2023:554 en ECLI:NL:GHDHA:2024:961). Dat bijzondere karakter houdt verband met de kern van het verweten handelen, te weten het zich wederrechtelijk ergens bevinden, hetgeen eenvoudig is vast te stellen en in de praktijk redelijkerwijs niet valt te ontkennen, zodat algehele vrijspraak in dit soort zaken zelden wordt bepleit en nog minder volgt. Daarbij overweegt het hof dat, hoewel de Hoge Raad heeft bepaald dat indien het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk dient te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen (zie onder meer ECLI:NL:HR:2017:2391), het voorgaande aanleiding geeft bij vervolging wegens dit specifieke delict daarop een uitzondering te maken. Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens andere strafbare feiten, maar het hof zal dit niet ten nadele van de verdachte meewegen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Door de advocaat-generaal is de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr geëist. Het hof zal een dergelijke maatregel niet opleggen en overweegt, in lijn met de door dit hof eerder gehouden themazittingen omtrent artikel 138aa Sr, daartoe als volgt.
In dit soort zaken gaat het om een delict waarbij de onderliggende strafbepaling van het bewezen verklaarde feit in feite reeds een gebiedsverbod bevat. Het door middel van een gebiedsverbod trekken van een grotere ‘verboden cirkel’ rond de havengebieden in Rotterdam beperkt de bewegingsvrijheid van de verdachte zonder dat de noodzaak daarvan (anders dan dat een verdachte nog eerder kan worden opgepakt, immers ook buiten het besloten terrein dat reeds door de strafbaarstelling van artikel 138aa Sr wordt bestreken) voor het hof is komen vast te staan. Het hof ziet zodoende geen reden tot oplegging daarvan.
De politierechter heeft bij vonnis van 13 februari 2023 een bevel gegeven tot dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v Sr. Nu het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot een andere beslissing komt, zal het hof dat bevel opheffen.
Het hof is - alles afwegende en mede gelet op de door de advocaat-generaal gevorderde straf - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur – waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het reeds ondergane voorarrest niet te boven gaat - een passende en geboden reactie vormt. Door een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen wordt naar het oordeel van het hof niet alleen het strafbare gedrag passend gesanctioneerd maar wordt de verdachte in het kader van de speciale preventie ook ingescherpt dat hij zich in de toekomst van dergelijk gedrag dient te onthouden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheidvan de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2023, onder parketnummer 10-000279-23, op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegde maatregel, inhoudende een locatieverbod, en het hierop uit te oefenen toezicht.