ECLI:NL:GHDHA:2024:1667

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
BK-23/508
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van het inkomensgegeven voor de bijstandsuitkering en de gevolgen voor de belastingheffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de vaststelling van het inkomensgegeven voor het jaar 2019 ter discussie staat. Belanghebbende ontving in 2019 een bijstandsuitkering van de gemeente en had daarnaast inkomsten uit een nabestaandenpensioen. De Belastingdienst heeft het inkomensgegeven vastgesteld op € 19.181, wat is gebaseerd op de bijstandsuitkering en het nabestaandenpensioen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, omdat zij van mening is dat een deel van de bijstandsuitkering teruggevorderd moet worden en dit in mindering moet komen op het inkomensgegeven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting van het Hof is belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel aanwezig was. Het Hof heeft geoordeeld dat het inkomensgegeven correct is vastgesteld en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering niet leidt tot een wijziging van het belastbare loon voor het jaar 2019. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/508

Uitspraak van 23 juli 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: P. van Baaren)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 april 2023, nummer SGR 22/4065.

Procesverloop

1.1.
Voor het jaar 2019 is aan belanghebbende een beschikking bekendgemaakt waarin haar zorgtoeslag en haar huurtoeslag zijn vastgesteld (de toeslagbeschikking). Gelijktijdig met deze toeslagbeschikking is aan belanghebbende haar inkomensgegeven bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de toeslagbeschikking. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift, voor zover het bezwaar is gericht tegen het inkomensgegeven, doorgezonden naar de Inspecteur. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De ABRvS heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Rechtbank. De Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 juli 2024. De Inspecteur is wel, maar belanghebbende is - zonder bericht - niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 juni 2024 aan de gemachtigde van belanghebbende, P. van Baaren, op het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie op de website van PostNL, die aan het dossier is toegevoegd, is de vorenbedoelde brief door de gemachtigde op 12 juni 2024 afgehaald bij het PostNL-punt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2019 van de [gemeente] een uitkering op grond van de Participatiewet van € 15.543 ontvangen.
2.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend en aan haar is geen aanslag IB/PVV opgelegd.
2.3.
Bij brief van 19 augustus 2020 heeft de [gemeente] belanghebbende het volgende meegedeeld:
“U ontvangt een bijstandsuitkering. Er is iets veranderd in uw financiële situatie. Hierover heeft u ons niet op tijd, onvolledige, onjuiste of geen informatie gestuurd. In deze brief leest u wat dit voor u betekent.

Wat is ons besluit?

Wij herzien uw uitkering van 1 november 2018 tot en met 31 juli 2020. De reden hiervoor is de volgende:
o U ontvangt inkomsten uit nabestaandenpensioen van [A N.V.] vanaf 1 november 2018.

Wat betekent dit besluit voor u?

U betaalt € 2.322,18 aan ons terug. U heeft vanaf 1 november 2018 € 2.322,18 te veel
uitkering ontvangen.

Hoeveel heeft u te veel ontvangen?

Als bijlage vindt u een yorderingsspecificatie. Hierin ziet u onze berekening van het bedrag dat u te veel aan uitkering heeft ontvangen.

Hoe betaalt u het bedrag terug?

Vanaf 19 augustus 2020 krijgt u minder geld uitgekeerd. Wij houden dan elke maand € 52,95
in op uw uitkering. Dit bedrag is voor uw situatie de standaardnorm om een schuld af te
lossen.”
2.4.
Op 11 september 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan belanghebbende toekomende zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2019 definitief vastgesteld bij de onder 1.1 vermelde toeslagbeschikking. De toeslagbeschikking is gebaseerd op een toetsingsinkomen van belanghebbende van dat jaar van € 19.181, bestaande uit de door belanghebbende ontvangen bijstandsuitkering van € 15.543 en de inkomsten uit het nabestaandenpensioen van in totaal € 3.638 (€ 2.729 [A N.V.] + € 909 [B N.V.] ). Volgens deze beschikking moet belanghebbende een bedrag van € 886 aan voorschot huurtoeslag terugbetalen.
2.5.
Het onder 1.2 vermelde bezwaarschrift van belanghebbende tegen de toeslagbeschikking betreft onder meer het gehanteerde toetsingsinkomen, dat op grond van artikel 8, lid 1, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) gelijk is aan het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, letter e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.6.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 21, letter e, onder twee, AWR het inkomensgegeven van belanghebbende voor het jaar 2019 vastgesteld op € 19.181. Hij is daarbij uitgegaan van de volgende loongegevens zoals die zijn vermeld in de Basisregistratie inkomen:
[gemeente] , loon € 15.543
[A N.V.] € 2.729
[B N.V.]
€ 909
Totaal € 19.181

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“2. Eiseres heeft aangevoerd dat een deel van de uitkering van de [gemeente] is teruggevorderd en dat dit in mindering dient te komen op het inkomensgegeven.
3. Tot de stukken van het geding behoort een brief van de [gemeente] van 19 augustus 2020 waarin aan eiseres wordt meegedeeld dat zij over de periode 1 november 2018 tot en met 31 juli 2020 teveel aan uitkering heeft ontvangen omdat zij tevens een nabestaandenpensioen ontving. In deze brief staat verder dat de terugvordering daarvan zal plaatsvinden door maandelijks inhoudingen op de uitkering van eiseres met ingang van 19 augustus 2020. Daaruit volgt dat in 2019 nog geen sprake is van terugbetaling van het teveel ontvangen bedrag.
4. Eiseres heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat (een deel van) de bijstandsuitkering reeds in 2019 is terugbetaald of dat die uitkering op een te hoog bedrag staat vermeld in de Basisregistratie inkomen. Verweerder heeft op basis van de loongegevens het inkomensgegeven dus juist vastgesteld.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil de hoogte van het vastgestelde inkomensgegeven van belanghebbende over het jaar 2019, als bedoeld in artikel 21, aanhef en letter e, AWR.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van het inkomensgegeven. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
In de artikelen 21 en 21c AWR is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. inkomensgegeven:
1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
(…)
Artikel 21c
(…)
2. Bij de bepaling van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zijn de regels die gelden bij de heffing van de loonbelasting van overeenkomstige toepassing.
(…)”
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de toeslagbeschikking is uitgegaan van een te hoog inkomensgegeven omdat zij de in 2019 teveel ontvangen bijstandsuitkering moet terugbetalen aan de [gemeente] . Volgens belanghebbende moet het teruggevorderde bedrag in het onderhavige jaar (2019) buiten beschouwing worden gelaten.
5.3.
Volgens de Inspecteur geldt in het onderhavige geval de hoofdregel dat de looninkomsten zoals die daadwerkelijk zijn genoten in 2019, tot het belastbare loon over 2019 behoren. Op grond van onderdeel 3.2 van het Besluit van 5 augustus 2009 [1] (het Besluit terugbetaling looninkomsten; hierna: het Besluit) kan het achteraf terugbetalen van teruggevorderde looninkomsten over het jaar 2019 er onder voorwaarden toe leiden dat met toepassing van artikel 63 AWR (de hardheidsclausule) het geregistreerde inkomen over 2019 moet worden aangepast. Hoewel belanghebbende de in 2019 teveel ontvangen bijstandsuitkering niet te kwader trouw heeft verkregen, zodat is voldaan aan voorwaarde a van onderdeel 3.2 van het Besluit, wordt volgens de Inspecteur evenwel niet aan alle (drie) voorwaarden voor toepassing van de hardheidsclausule voldaan.
Het inkomensgegeven 2019; het belastbare loon
5.4.
Op grond van artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in verbinding met artikel 11, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 worden uitkeringen op grond van de Participatiewet aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Naar het oordeel van het Hof is de ten onrechte ontvangen uitkering in 2019 aan te merken als belastbaar loon, omdat belanghebbende deze in dat jaar heeft ontvangen en toen niet te kennen heeft gegeven dat zij dit bedrag niet zou willen behouden (vgl. HR 21 december 1988, ECLI:NL:HR:2018:ZC3958, BNB 1989/120, r.o. 4.3).
5.5.
Op grond van artikel 3.146 Wet IB 2001 wordt (negatief) loon geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend is geworden of vorderbaar en inbaar is geworden (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2004, r.o. 2.3.2). Op het moment dat belanghebbende bedragen terugbetaalt (door middel van verrekening met de uitkering van de jaren 2020 e.v.), is derhalve in dat betreffende latere jaar sprake van negatief loon.
Het Besluit
5.6.1.
In het Besluit staat in onderdeel 3.2 vermeld in welke gevallen met toepassing van artikel 63 AWR - in afwijking van het voorgaande onder 5.4 en 5.5 - een tegemoetkoming wordt verleend. Eén van de voorwaarden is dat de ten onrechte genoten inkomsten volledig zijn terugbetaald (voorwaarde b). Verder geldt als voorwaarde c dat de belastingplichtige ter zake van de terugbetaling van de looninkomsten geen enkele aftrek op het loon c.q. inkomen toepast, dan wel – als de aftrek al is toegepast – dat de belastingplichtige zich akkoord verklaart met het terugnemen van de aftrek.
5.6.2.
Het Hof heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen dat aan vorenbedoelde voorwaarden van terugbetaling en akkoordverklaring is voldaan, zodat geen ruimte bestaat voor het oordeel dat het Besluit meebrengt dat het inkomensgegeven moet worden gewijzigd op de wijze die belanghebbende voorstaat. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof toegezegd dat indien belanghebbende voor het jaar 2019 een aangifte IB/PVV indient met het door haar bepleite belastbare loon, hij die aangifte zal beoordelen aan de hand van de in het Besluit neergelegde voorwaarden voor tegemoetkoming.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 23 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Besluit Staatssecretaris van Financiën 5 augustus 2009, nr. CPP2009/1096M, Stcrt. 2009, 12183. Dit besluit is vervangen door het besluit van 30 mei 2023, nr. 2023-123248, Stcrt. 2023, 15772. De goedkeuring is op dit punt ongewijzigd gebleven.