In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de vaststelling van het inkomensgegeven voor het jaar 2019 ter discussie staat. Belanghebbende ontving in 2019 een bijstandsuitkering van de gemeente en had daarnaast inkomsten uit een nabestaandenpensioen. De Belastingdienst heeft het inkomensgegeven vastgesteld op € 19.181, wat is gebaseerd op de bijstandsuitkering en het nabestaandenpensioen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, omdat zij van mening is dat een deel van de bijstandsuitkering teruggevorderd moet worden en dit in mindering moet komen op het inkomensgegeven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting van het Hof is belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel aanwezig was. Het Hof heeft geoordeeld dat het inkomensgegeven correct is vastgesteld en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering niet leidt tot een wijziging van het belastbare loon voor het jaar 2019. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.