ECLI:NL:GHDHA:2024:2249
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake waarde onroerende zaak en vergoeding immateriële schade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2020 vastgesteld op € 296.000 voor het kalenderjaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde, maar wel een schadevergoeding toekende van € 500,- voor de lange duur van de procedure.
Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij ook de Heffingsambtenaar een incidenteel hoger beroep heeft ingediend. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade, ondanks dat hij deze vergoeding bij voorbaat heeft overgedragen aan zijn gemachtigde. Het Hof oordeelt dat de lange duur van de procedure heeft geleid tot immateriële schade, ongeacht de overdracht van de vordering aan de gemachtigde. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht toekent en veroordeelt de Heffingsambtenaar tot betaling van deze kosten aan belanghebbende.
De uitspraak van het Hof bevestigt dat de Heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor de lange duur van de procedure en dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van zowel de proceskosten als het griffierecht. Het Hof stelt de proceskosten vast op € 1.093,75 en gelast de Heffingsambtenaar om het griffierecht van € 185 aan belanghebbende te vergoeden.