Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Stichting Omega Beheerin haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de memorie van grieven van de VvE, met bijlagen (22 tot en met 34);
- de memorie van antwoord van de Stichting en [geïntimeerde 2], met bijlage (1);
- de bijlagen 35 tot en met 40 die de VvE ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de bijlagen 2 en 3 die de Stichting en [geïntimeerde 2] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
die, welke gemaakt zijn in verband met het onderhoud of het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten of van de gemeenschappelijke zaken of tot het behoud daarvan;
die, welke verband houden met noodzakelijke herstelwerkzaamheden en vernieuwingen van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, voor zover die ingevolge het reglement of een rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek niet ten laste komen van bepaalde eigenaars en voor zover die niet vallen onder a;
Planmatig onderhoud
Onderhoudswaarborg
Het bestuur laat door een ter zake deskundige de nodige inspecties aan het gebouw verrichten teneinde de kwaliteit en onderhoudstoestand van het gebouw vast te stellen.
De bestuur laat tenminste eenmaal per drie jaar door een ter zake deskundige een voorstel opstellen voor een onderhoudsplanning met bijbehorende begroting voor een periode van ten minste vijftien jaar met betrekking tot de kwaliteit en het planmatig onderhoud van het gebouw.
Het bestuur legt bedoeld voorstel voor een onderhoudsplanning en begroting ter beoordeling voor aan de vergadering.
De vergadering stelt de onderhoudsplanning en bijbehorende begroting vast naar eigen beleidsinzichten met dien verstande dat de onderhoudsplanning ten minste voorzien in een goede kwaliteit en onderhoudsstaat van het gebouw en de begroting voorziet in voldoende reservering om de onderhoudsplanning uit te voeren. Indien er tussen de eigenaars verschil van mening bestaat over wat moet worden verstaan onder een goede kwaliteit en onderhoudsstaat van het gebouw, kan het geschil ter beslissing worden voorgelegd aan een onafhankelijk bouwkundige. Evenbedoelde bouwkundige wordt door de eigenaars in onderling overleg benoemd en - bij gebreke van overeenstemming - door de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam.
voor grotere uitgaven in 2034 onvoldoende geld in het reservefonds zal zitten”. De vergadering heeft in verband hiermee besloten om de VvE-bijdrage te laten stijgen “
met een percentage per jaar”.
gebrek aan informatie en prijzen”, maar dat de vergadering van eigenaars begrijpt dat de huidige bijdrage onvoldoende is om het noodzakelijk onderhoud te kunnen betalen.
noodzakelijke renovatie” op de agenda. In de notulen staat hierover het volgende:
akkoord totale investering à € 3.255.560,- (incl. bijbehorende éénmalige bijdragen”). Tijdens de vergadering heeft de vergadering van eigenaars besloten tot een “
investering” van € 3.255.560,- en een eenmalige bijdrage van € 27.757,- voor [geïntimeerde 1] en € 55.514,- voor [geïntimeerde 2], uiterlijk te betalen op 31 maart 2020. De advocaat van [geïntimeerde 1] heeft de beheerder van de VvE bij e-mails van 4 respectievelijk 12 december 2019 bericht dat [geïntimeerde 1] niet beschikte over voldoende financiële middelen en dat hij zich bovendien niet gehouden achtte tot betaling vanwege het ontbreken van een deugdelijke grondslag en specificatie van het bedrag.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
het behoud van een goede onderhoudstoestand” moet “
waarborgen”, zo volgt uit sub b. Uit de bewoordingen van de aanhef van artikel 38 lid 10 van het Reglement volgt dat het daarbij gaat om een bijzondere bevoegdheidsregeling. Er staat immers letterlijk dat met betrekking tot de kwaliteit en het onderhoud van het complex wordt afgeweken van wat in het Reglement is bepaald over de bevoegdheden van het bestuur en de vergadering (“
In zoverre in afwijking van het in dit reglement bepaalde omtrent de bevoegdheden van de vergadering en het bestuur geldt met betrekking tot de kwaliteit en het onderhoud van het complex het volgende.”). Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 15 januari 2020 ziet op de kwaliteit en onderhoud van het complex. Artikel 38 lid 10 van het Reglement verlangt van het bestuur van de VvE inspecties van het complex en een driejaarlijkse meerjarenonderhoudsplanning met begroting (sub c, d en e). Het is aan de vergadering om deze planning en begroting vast te stellen (sub f). Dit mag de vergadering naar eigen inzicht doen op voorwaarde dat is voorzien in i) een goede kwaliteit en onderhoudsstaat van het complex en ii) voldoende reservering om de onderhoudsplanning te kunnen uitvoeren. Daarmee grijpt de regeling van artikel 38 lid 10 van het Reglement in op de bevoegdheid van het bestuur om te beslissen over het onderhoud (artikel 38 lid 2) en de bevoegdheid van de vergadering om de begroting en de jaarlijkse bijdrage van de leden van de VvE aan het (planmatig en niet-planmatig) onderhoud vast te stellen (artikel 5). Voorwaarde f sub i) beoogt ervoor te zorgen dat het behoud van een goede onderhoudstoestand gewaarborgd is, zoals is vermeld in de tweede volzin van lid 10 onder b van artikel 38 van het Reglement. Voorwaarde f sub ii) kan alleen zo worden begrepen dat het de bedoeling is om te voorkomen dat de leden van de VvE worden verrast met onverwachte kosten. Dit vindt ook bevestiging in de parlementaire geschiedenis van artikel 5:126 lid 1 BW, dat een vereniging van eigenaars verplicht een reservefonds ter bestrijding van andere dan de gewone jaarlijkse kosten te vormen: “
De verplichting tot het in stand houden van een reservefonds dient ter bescherming van de leden en de VvE” en “
Denk aan het geval dat er geen reservefonds is gevormd voor een noodzakelijke grote uitgave en de leden die uitgave niet op korte termijn kunnen bekostigen”. [4] In onderlinge samenhang bezien heeft het bepaalde in lid 10 sub c tot en met f dus als doel ervoor te zorgen dat voor de leden van de VvE inzichtelijk is welk onderhoud nodig is, wanneer en tegen welke kosten, en dat hiervoor voldoende middelen kunnen worden gereserveerd, zodat de leden niet worden verrast met achterstallig onderhoud en onverwachte kosten. Het hof is daarom, met de rechtbank, van oordeel dat het bepaalde in artikel 38 lid 10 sub c tot en met f van het Reglement moet worden aangemerkt als een opschortende voorwaarde voor de bevoegdheid van het bestuur en de vergadering om besluiten te nemen met betrekking tot de kwaliteit en het onderhoud van het complex.
tot stand komenvan besluiten regelen. Daartoe behoren niet bepalingen die de
bevoegdheidtot het nemen van bepaalde besluiten regelen, zoals artikel 38 lid 10 van het Reglement. [7] Het hof volgt de VvE evenmin in haar stelling dat nietigheid niet aan de orde is vanwege de terugkoopregeling in de koopovereenkomst die Woonbron met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft gesloten. Indien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gevolg van een met het Reglement strijdig besluit in de positie worden gebracht dat zij noodgedwongen gebruik moeten maken van die regeling, zijn hun rechten daarmee – anders dan de VvE betoogt – niet gewaarborgd.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2021;
- veroordeelt de VvE in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Stichting en [geïntimeerde 2] begroot op € 4.987,-;
- bepaalt dat als de VvE niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, de VvE de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.