ECLI:NL:GHDHA:2024:2673

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
BK-23/459 en BK-23/461
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij aanmaningskosten in lokale heffingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de hoogte van de kostenvergoedingen in verband met aanmaningskosten in lokale heffingen ter discussie staat. De Invorderingsambtenaar had belanghebbende twee aanmaningen gestuurd, waarbij kosten van vervolging in rekening waren gebracht. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Invorderingsambtenaar de aanmaningskosten laten vervallen, maar de toegewezen kostenvergoeding was onderwerp van geschil. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de toegepaste wegingsfactor van 0,25 voor de kostenvergoeding terecht was, omdat het een eenvoudige kwestie betrof. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat de wegingsfactor 1 of zelfs 2 van toepassing moest zijn, gezien de complexiteit van de zaak. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het oordeelt dat de toegepaste wegingsfactor en het aantal in aanmerking genomen proceshandelingen correct waren vastgesteld. Het Hof concludeert dat de procedure niet complex genoeg was om een hogere wegingsfactor te rechtvaardigen en dat de kostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht correct was toegepast. De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de Rechtbank en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-23/459 en BK-23/461

Uitspraak van 24 juli 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A.F. van Hecke)
en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Invorderingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 maart 2023, nummers SGR 21/7810 en SGR 21/7811.

Procesverloop

1.1.
De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende twee aanmaningen gezonden ter zake van twee aanslagen in lokale heffingen. Bij de aanmaningen zijn bij beschikking kosten van vervolging ten bedrage van tweemaal € 17 in rekening gebracht (de aanmaningskosten).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen inzake aanmaningskosten bezwaar gemaakt. De Invorderingsambtenaar is bij uitspraken op bezwaar aan de bezwaren tegemoetgekomen en hij heeft de aanmaningskosten laten vervallen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is eenmaal een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 136 geheven. Belanghebbende heeft het hoger beroep op 31 mei 2023 aangevuld. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadien nog nadere stukken, bij het Hof ingekomen op 14 juni 2023, 24 juli 2023 en 3 augustus 2023, ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 juni 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Invorderingsambtenaar de aanmaningskosten verminderd tot nihil, omdat is gebleken dat aan belanghebbende uitstel van betaling was verleend. Hierbij heeft de Invorderingsambtenaar tweemaal een kostenvergoeding toegekend van € 66,25 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265 en de wegingsfactor 0,25 (zeer licht)), dus in totaal een kostenvergoeding van € 132,50.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“2. In geschil is de hoogte van de kostenvergoedingen. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht van wegingsfactor 0,25 (zeer licht) is uitgegaan.
3. Eiseres stelt – zakelijk weergegeven – dat moet worden uitgegaan van wegingsfactor 1 (gemiddeld) in plaats van 0,25 (zeer licht), omdat het een omvangrijk geschil is dat veel werk van de gemachtigde heeft gevergd. Eiseres stelt voorts dat per ter zake doend stuk in de procedure een half punt in rekening zou moeten worden gebracht.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een wegingsfactor van 0,25 terecht is, omdat het gaat om een eenvoudige kwestie die slechts feitelijk van aard is. Volgens verweerder is sprake van een ‘evidente misslag’ omdat hij over het hoofd had gezien dat uitstel van betaling was verleend.
5. Omdat het beroep zich richt tegen de hoogte van de door verweerder vastgestelde kostenvergoedingen, heeft eiseres een procesbelang zodat de beroepen ontvankelijk zijn.1
6. Met betrekking tot de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van de bezwaren heeft verweerder terecht wegingsfactor 0,25 gehanteerd, omdat het gaat om een evidente misslag. De aanmaningskosten zijn daarop verminderd naar nihil, omdat in de bezwaarfase is gebleken dat eiseres om uitstel van betaling had verzocht. Het enkele herinneren van verweerder aan eerder verleend uitstel van betaling door eiseres, brengt naar het oordeel van de rechtbank slechts eenvoudige en beperkte werkzaamheden van korte duur met zich. De stelling van eiseres dat de zaken zodanig bewerkelijk zijn dat moet worden uitgegaan van een wegingsfactor 1, onderscheidenlijk dat meer punten zouden moeten worden toegekend, volgt de rechtbank niet. Dat eiseres er in deze zaken allerlei andere geschillen, zoals een onenigheid over de WOZ-waarde of het al dan niet verstrekken van een TONK-tegemoetkoming, bijhaalt, komt voor haar rekening. Het maakt niet dat de onderhavige zaak daardoor complexer van aard wordt.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.
(…)
1. Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is, net als bij de Rechtbank, of met betrekking tot de in de bezwaarfase toegekende kostenvergoeding terecht de wegingsfactor 0,25 is toegepast. Voorts is in geschil of het aantal in aanmerking genomen proceshandelingen in de bezwaarfase waarvoor een kostenvergoeding is gegeven juist is bepaald.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van Invorderingsambtenaar, en tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor een groter aantal proceshandelingen in de bezwaarfase en toepassing van de wegingsfactor 1 of de wegingsfactor 2, dan wel de werkelijke kosten.
4.3.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof op goede gronden een juiste beslissing genomen. In hoger beroep heeft belanghebbende niets aangevoerd dat het Hof tot een ander oordeel leidt.
5.2.
Het Hof voegt daar ter verduidelijking aan toe dat een proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) niet uitgaat van de hoeveelheid stukken die is gewisseld tussen partijen, nog los van het antwoord op de vraag of alle stukken waarnaar belanghebbende verwijst betrekking hebben op de onderhavige procedure. De bijlage bij het Bpb vermeldt in het kader van een bezwaar dat punten kunnen worden toegekend voor de proceshandelingen “bezwaarschrift”, “verschijnen hoorzitting” en “nadere hoorzitting” en in het kader van een beroep dat punten kunnen worden toegekend voor in beginsel de proceshandelingen “beroepschrift”, “repliek”, “verschijnen zitting” en “nadere zitting”. Uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende in het kader van het bezwaar tegen de bij twee beschikkingen in rekening gebrachte aanmaningskosten in twee kleine bezwaarschriften bezwaar heeft gemaakt. Van andere handelingen in de bezwaarfase waarvoor op grond van het Bpb recht bestaat op een kostenvergoeding is niet gebleken. Andere correspondentie wordt daarbij niet in aanmerking genomen, ongeacht of die ziet op de onderhavige besluiten of andere besluiten, procedures en/of jaren en ongeacht het aantal gewisselde stukken. De Invorderingsambtenaar heeft dan ook terecht een proceskostenvergoeding toegekend op basis van 1 punt. Voor toekenning van een vergoeding van de integrale kosten in de bezwaarfase ziet het Hof geen aanleiding.
5.3.
Voorts leidt de omstandigheid dat belanghebbende in tal van andere procedures is verwikkeld met de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland dan wel de [gemeente] niet ertoe dat de onderhavige procedure, waarbij belanghebbende met twee kleine en eenvoudige bezwaarschriften meteen gelijk kreeg van de Invorderingsambtenaar, als complex moet worden bestempeld
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 24 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.