ECLI:NL:GHDHA:2025:1003

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
BK-24/817
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van een woningwaarderapport als deskundigenverslag in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een woningwaarderapport kan worden gekwalificeerd als een deskundigenverslag in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De belanghebbende, vertegenwoordigd door [A B.V.], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De Heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 280.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 236.000. De belanghebbende had een woningwaarderapport overgelegd, maar de Heffingsambtenaar weigerde een kostenvergoeding voor dit rapport toe te kennen, omdat het volgens hem niet voldeed aan de eisen van een deskundigenverslag. De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat het woningwaarderapport niet als deskundigenverslag kan worden aangemerkt, omdat het rapport niet onafhankelijk was opgesteld en de controle door de taxateur niet substantieel genoeg was om als deskundige in de zin van de wet te worden beschouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht geen kostenvergoeding had toegekend voor het woningwaarderapport. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd dat de taxateur onafhankelijk had gehandeld en dat het rapport meerwaarde had voor de procedure. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/817

Uitspraak van 9 april 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juli 2024, nummer SGR 23/6846.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 280.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2023 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag (de aanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de waarde van de woning vastgesteld op € 236.000 en heeft de Heffingsambtenaar geen kostenvergoeding toegekend voor het ingebrachte woningwaarderapport.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht van € 138 geheven. De Heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd bij nader stuk van 6 november 2024.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij bericht van 6 januari 2025 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het indienen van bezwaar en (hoger) beroep gebruik gemaakt van de diensten van [A B.V.] , die zich in het economische verkeer onder diverse handelsnamen manifesteert, zoals [B] en [C] (het kantoor). Het kantoor biedt zijn diensten aan op basis van “no cure, no pay” en treedt als gemachtigde van belanghebbende op.
2.2.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een ongedateerd taxatierapport op naam van het kantoor “ [C] ” overgelegd, welk is ondertekend door “ [D] , SVM-NIVO gecertificeerd WOZ-taxateur” (het woningwaarderapport). In het woningwaarderapport is de woning op de waardepeildatum getaxeerd op € 204.000. “ [C] ” is een handelsnaam van [B] , de gemachtigde van belanghebbende vanaf de bezwaarprocedure.
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift en de door belanghebbende geleverde foto’s heeft de Heffingsambtenaar aanleiding gezien de waarde van de woning bij uitspraak op bezwaar nader te bepalen op € 236.000. Daarbij is aan belanghebbende een kostenvergoeding van in totaal € 592 (voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand) toegekend. De Heffingsambtenaar heeft geen vergoeding voor de kosten van het woningwaarderapport toegekend.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld:
“4. Belanghebbende stelt dat, gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (de Richtlijn), recht bestaat op een vergoeding van € 128,26. Volgens belanghebbende is voldaan aan de vereisten die aan een deskundigenverslag worden gesteld in het in de uitspraken van verschillende hoven gepubliceerde Richtsnoer proceskostenvergoeding (het Richtsnoer).
5. De heffingsambtenaar stelt primair dat geen recht bestaat op de kostenvergoeding omdat gelet op de totstandkoming, de aard en de inhoud van het rapport geen sprake is van een deskundigenverslag als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) waarvoor een vergoeding moet worden toegekend. Het woningwaarderapport is volgens de heffingsambtenaar een (vrijwel) volledig automatisch gegenereerde waardeonderbouwing, en bevat geen aanwijzingen dat een taxateur hieraan daadwerkelijk tijd heeft besteed. Bovendien, zo heeft de heffingsambtenaar onweersproken gesteld, heeft het woningwaarderapport niet bijgedragen aan het feit dat het bezwaar gegrond is verklaard. Daaraan lag namelijk slechts ten grondslag dat onvoldoende rekening was gehouden met de staat van onderhoud van de woning. Subsidiair betoogt de heffingsambtenaar dat een kostenvergoeding overeenkomstig de uitspraak van 19 december 2023 van deze rechtbank redelijk is. [Rechtbank Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21602, Hof]
6. Een verzoek om een additionele vergoeding op grond van artikel 1, onderdeel b, van het Bpb voor het woningwaarderapport wijst de rechtbank af. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat belanghebbende een woningwaarderapport met slechts “een druk op de knop” automatisch genereert. De daarmee gepaard gaande tijdsbesteding en daaruit voortvloeiende kosten zijn, naar het oordeel van de rechtbank, verwaarloosbaar. Ter zitting heeft belanghebbende weliswaar nog gesteld dat het automatisch gegenereerde woningwaarderapport nadien wordt gecontroleerd door een taxateur die vervolgens (digitaal) zijn handtekening zet, maar heeft hij hierover tevens opgemerkt dat één en ander niet veel tijd in beslag neemt. Verder inzicht in de aard of tijdsbesteding van deze controlewerkzaamheden heeft belanghebbende niet willen geven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht geen vergoeding heeft toegekend voor kosten (voor het opstellen van het woningwaarderapport) die belanghebbende (in verband met de behandeling van zijn bezwaar) redelijkerwijs heeft moeten maken.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is evenals in beroep in geschil of de Heffingsambtenaar terecht geen vergoeding heeft toegekend voor het woningwaarderapport. De bij uitspraak op bezwaar verminderde waarde van de woning is niet in geschil.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de kosten voor het woningwaarderapport, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding en tot toekenning van een vergoeding van € 128,26 (incl. btw) voor dit rapport dan wel een nader door het Hof te bepalen vergoeding. Verder verzoekt belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Belanghebbende kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en voert daartoe aan dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het woningwaarderapport slechts met “een druk op de knop” automatisch wordt gegenereerd, en dat de tijdsbesteding en de daarmee gepaard gaande kosten verwaarloosbaar zijn. Deze overweging doet geen recht aan de feitelijke gang van zaken. Zo zijn er, aldus belanghebbende, alleen al allerlei werkzaamheden uitgevoerd en kosten gemaakt vóórdat dit rapport uiteindelijk tot stand kwam. Hoewel de initiële opmaak van het rapport inderdaad geautomatiseerd plaatsvindt, nadat allerlei data zijn verzameld, wordt dit rapport vervolgens gecontroleerd door een taxateur. Deze controle omvat onder meer het verifiëren van de juistheid van de gegevens, het beoordelen van de marktconformiteit en het doen van eventuele correcties. Deze controle is een essentieel onderdeel van het proces, dat de kwaliteit en betrouwbaarheid van het woningwaarderapport waarborgt. De Rechtbank heeft deze werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande tijdsbesteding en kosten ten onrechte niet in haar oordeel betrokken en ten onrechte afgedaan als ‘verwaarloosbaar’.
5.1.2.
Voorts verzoekt belanghebbende het Hof te bepalen dat de betaling rechtstreeks aan gemachtigde dient plaats te vinden. Belanghebbende heeft de vorderingen namelijk in de machtiging rechtsgeldig gecedeerd nog vóór de totstandkoming van het nieuwe artikel 30a, leden 4 en 5, van de Wet WOZ. Daarbij is belanghebbende van mening dat het verpandings-/ vervreemdingsverbod zoals opgenomen in dit artikel onrechtmatig is omdat er geen enkele rechtsgrond aanwezig is voor invoering hiervan.
5.2.
De Heffingsambtenaar kan zich geheel vinden in de aangevallen uitspraak. Hij voert daartoe aan dat het woningwaarderapport niet als een deskundigenverslag kan worden aangemerkt en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Rechtbank van 19 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19185). Hij stelt verder dat het woningwaarderapport de heer [D] als taxateur vermeldt. De heer [D] was ten tijde van het indienen van het woningwaarderapport als WOZ-consulent in dienst bij [A B.V.] . Het rapport heeft daardoor niet de functie van een deskundigenbericht, te weten het bieden van voorlichting aan een of meer van de deelnemers aan een procedure op een terrein dat niet het hunne is (onderdeel 14 van de uitspraak van de Rechtbank van 19 september 2024). Daarbij komt, aldus de Heffingsambtenaar, dat de gemachtigde, terwijl daar op zitting door de Rechtbank wel uitdrukkelijk om werd gevraagd, geweigerd heeft inzicht te geven omtrent de tijdsbesteding. Ook in het hogerberoepschrift van de gemachtigde ontbreekt wederom elke concretisering van de controlerende werkzaamheden die uitgevoerd zouden zijn door de taxateur, aldus de Heffingsambtenaar.
5.3.
Het Hof is van oordeel dat het hoger beroep faalt en dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigd dient te worden en overweegt daartoe het volgende.
5.4.
De Heffingsambtenaar heeft primair aangevoerd dat het rapport niet een deskundigenverslag is in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Bij de beoordeling van dit verweer stelt het Hof voorop dat in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Bpb niet wordt gedefinieerd wat onder het begrip ‘deskundige’ moet worden verstaan. Zoals de Rechtbank in haar uitspraak van 19 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19185) terecht heeft overwogen betekent dit niet, dat niets valt te zeggen over de rol en positie van een deskundige in het rechtsbedrijf. Inherent aan deze rol en positie van de deskundige is dat hij vanuit aantoonbare expertise bewijs bijbrengt in een procedure over geschilpunten die buiten het terrein van de eigen expertise van in dit geval belanghebbende en de gemachtigde zijn gelegen. Een redelijke en op de praktijk toegesneden uitleg van het begrip “deskundige” brengt met zich dat de deskundige geen eigen belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Dit vereist dat de deskundige zijn expertise aanwendt in onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Het Hof vindt steun voor deze rechtsopvatting in het bepaalde in artikel 8:34 Awb.
5.5.1.
Het woningwaarderapport is zowel naar de wijze van totstandkoming als naar de inhoud niet een deskundigenverslag in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, Bpb. Dit oordeel baseert het Hof op de volgende gronden.
5.5.2.
Vaststaat dat het rapport niet is samengesteld door de heer [D] , maar slechts door hem is “gecontroleerd en afgetekend”. Wat de gestelde controle inhoudt, wordt niet nader geconcretiseerd, zodat niet aannemelijk is dat de inbreng van de heer [D] van enige betekenis is geweest. Voorts staat vast dat de heer [D] verbonden is aan de organisatie van de gemachtigde en gesteld noch gebleken is dat de heer [D] zijn werkzaamheden desalniettemin in onafhankelijkheid van de gemachtigde kan verrichten. Van in onpartijdigheid en onafhankelijkheid aanwenden van relevante expertise is aldus niet gebleken.
5.5.3.
Uit de korte toelichtingen bij de verschillende primaire objectgegevens die vermeld zijn in het woningwaarderapport blijkt dat de gegevens afkomstig zijn uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) en dat de beoordeling van de kwaliteit geldt als “indicatie op basis van informatie verstrekt door opdrachtgever en waar mogelijk visuele waarneming middels fotomateriaal”. Gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van een visuele waarneming, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het rapport uitsluitend is gebaseerd op gegevens uit de BAG en de door belanghebbende verstrekte gegevens. Met het woningwaarderapport wordt aldus niet enige expertise ingebracht die niet in het domein van de gemachtigde van belanghebbende ligt. Bovendien wordt in het rapport niet méér naar voren gebracht dan enerzijds een zeer globale duiding van de kwaliteit (“normaal” voor de drie referentiewoningen en geen enkele kwalificatie voor de woning) en wordt niets vermeld over ligging, onderhoud en luxe van de woning en de drie referentiewoningen. Voorts wordt in het woningwaarderapport niet op enige wijze geanalyseerd hoe uit de beoordeling van bijvoorbeeld KOUDV-factoren van de woning en de genoemde referentiewoningen tot een waardering wordt gekomen noch op welke waardepeildatum.
5.6.
De stellingen van belanghebbende ten aanzien van het bepaalde in artikel 30a, lid 4, Wet WOZ behoeven geen behandeling.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, Chr.Th.P.M. Zandhuis en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers H.A.J. Kroon
De beslissing is op 9 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.