ECLI:NL:GHDHA:2025:1060

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
BK-24/546 en BK-24/547
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen afvalstoffenheffing door de Heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2021 en 2022 zijn bevestigd. De Heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep had aan belanghebbende aanslagen opgelegd voor de afvalstoffenheffing, ondanks het feit dat belanghebbende de woning niet bewoonde. De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende als gebruiker van de woning moest worden aangemerkt, omdat hij de woning had gerenoveerd en deze als opslag en parkeermogelijkheid gebruikte. Belanghebbende stelde dat hij niet belastingplichtig was, omdat hij niet als bewoner kon worden aangemerkt volgens de informatie op de website van de Regionale Belasting Groep. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, oordelend dat de Heffingsambtenaar de aanslagen terecht had opgelegd. Het Hof oordeelde dat de informatie op de website niet voldoende was om een beroep op het vertrouwensbeginsel te rechtvaardigen, omdat belanghebbende geen handeling had verricht die leidde tot een hoger bedrag aan belasting. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de aanslagen bleven in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/546 en BK-24/547

uitspraak van 21 mei 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 9 april 2024, nummers ROT 23/16 en ROT 23/4456.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd. De aanslag, met aanslagnummer […] , is opgelegd voor de woning [adres] in [woonplaats] (de woning) en bedraagt € 289,03.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd. De aanslag, met aanslagnummer […] , is opgelegd voor de woning en bedraagt € 290,88.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 november 2022 heeft de Heffingsambtenaar het tegen de aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 22 november 2022 heeft de Heffingsambtenaar het tegen de aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 april 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Wettelijk kader en lokale regelgeving

2.1.
Artikel 229, lid 1, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet geven de bevoegdheid aan gemeenten om in het kader van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn, en het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, belastingen te heffen.
2.2.
Uit artikel 15.33, lid 1, van de Wet milieubeheer volgt dat de gemeenteraad een afvalstoffenheffing kan instellen, die wordt geheven van degene die als eigenaar gebruik maakt van een perceel waarvoor de gemeente een inzamelingsplicht heeft. Uit artikel 10.21, lid 1, van die Wet volgt dat de gemeente een inzamelingsplicht heeft voor elk binnen die gemeente gelegen perceel waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
2.3.
De gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen heeft in zijn openbare vergadering van 10 november 2020 de Verordening van de gemeenteraad houdende regels omtrent de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2021 (de Verordening 2021) vastgesteld. De Verordening 2021 is in werking getreden op 1 januari 2021.
2.4.
De gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen heeft in zijn openbare vergadering van 16 november 2021 de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffen en reinigingsrechten 2022 (de Verordening 2022) vastgesteld. De Verordening 2022 is in werking getreden op 1 januari 2022.
2.5.
De Verordening 2021 en de Verordening 2022 (de Verordeningen) luiden, voor zover in hoger beroep van belang:

“Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

1. Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

“Artikel 4 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.”

Feiten

3.1.
Belanghebbende is sinds 2017 eigenaar van de woning. De woning werd in 2021 en 2022 niet bewoond. Belanghebbende heeft in de jaren 2021 en 2022 auto’s op het perceel geparkeerd, de tuin onderhouden en de woning gerenoveerd.
3.2.
Voor de jaren 2017 tot en met 2020 zijn voor de woning geen aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd.
3.3.
Belanghebbende heeft informatie ingewonnen op de webpagina “afvalstoffenheffing” van de Regionale Belasting Groep. Een afdruk van de tekst die belanghebbende op die websitepagina aantrof maakt onderdeel uit van de gedingstukken. De tekst luidt, voor zover van belang:

“Afvalstoffenheffing

De gemeente haalt het huisvuil op van woningen, woonwagens en woonboten. Daarna verwerkt de gemeente het huisvuil. Met het geld van de afvalstoffenheffing betaalt de gemeente de hiervoor gemaakte kosten.

Voor wie?

De bewoner van een woning met eigen keuken, wc en badkamer/douche. Het maakt niet uit of u veel, weinig of helemaal geen afval hebt. Belangrijk is dat er afval kan ontstaan. Daarom betalen ook eigenaren van bijvoorbeeld recreatiewoningen afvalstoffenheffing.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder.
3. Voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende regels van belang. De gemeenteraad kan een afvalstoffenheffing instellen, die wordt geheven van degene die als eigenaar gebruik maakt van een perceel waarvoor de gemeente een inzamelingsplicht heeft.[1] De gemeente heeft een inzamelingsplicht voor ieder perceel binnen de gemeente waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.[2] De gemeente Vlaardingen heeft een afvalstoffenheffing ingesteld.[3]

Informatie op de website van de RBG

4. Het staat vast dat eiser de woning niet bewoont. Op de website van de RBG staat onder meer het volgende over de afvalstoffenheffing: “
Voor wie? De bewoner van een woning met eigen keuken, wc en badkamer/douche.” Deze informatie is onvolledig en in die zin onjuist. Op grond van de wet kunnen namelijk niet alleen bewoners, maar ook andere gebruikers worden aangeslagen voor de afvalstoffenheffing. De rechtbank beoordeelt eerst of eiser op grond van de website erop mocht vertrouwen dat de heffingsambtenaar aan hem geen aanslagen afvalstoffenheffing zou opleggen.
5. Het gaat hier om algemene voorlichting over de afvalstoffenheffing. Het is belangrijk dat de heffingsambtenaar zulke voorlichting kan geven. Die voorlichtende taak zou te zeer belemmerd worden, als de heffingsambtenaar altijd juridisch zou zijn gebonden aan onjuiste voorlichting.[4] De heffingsambtenaar is alleen aan onjuiste informatie gebonden, als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de informatie niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing, dat de belastingplichtige redelijkerwijs de onjuistheid daarvan had kunnen en moeten beseffen. Ten tweede moet de belastingplichtige op grond van die onjuiste informatie een handeling hebben verricht of nagelaten, met als gevolg dat van hem een hoger bedrag wordt geheven dan hij meende te moeten betalen als het gevolg van die handeling of dat nalaten.[5] Er moet dus sprake zijn van een causaal verband tussen de onjuiste informatie en een handeling of nalaten.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is wel aan de eerste, maar niet aan de tweede voorwaarde voldaan. De informatie dat afvalstoffenheffing wordt geheven van bewoners, is niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing, dat eiser redelijkerwijs had kunnen of moeten beseffen dat die informatie onjuist was. Maar eiser heeft op grond van deze onjuiste informatie geen handeling verricht of nagelaten, waardoor van hem een hoger bedrag is geheven. Uit het dossier blijkt niet van een causaal verband tussen de onjuiste informatie op de website en de renovatie van de woning en het gebruik als opslag en parkeermogelijkheid. Omdat niet aan beide voorwaarden is voldaan, geldt de hoofdregel dat de heffingsambtenaar niet juridisch is gebonden aan onjuiste voorlichting.
Aanslagen afvalstoffenheffing
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht de aanslagen afvalstoffenheffing aan eiser opgelegd. Eiser woont weliswaar niet in de woning, maar is toch aan te merken als gebruiker van het perceel, omdat hij de woning renoveert en gebruikt als opslag en parkeermogelijkheid.[6] Het gebruik door eiser
kanleiden tot huishoudelijke afvalstoffen, zodat de gemeente ten aanzien van het perceel een inzamelingsplicht heeft. Omdat eiser eigenaar is van een perceel dat hij gebruikt en waarvoor de gemeente een inzamelingsplicht heeft, moet hij afvalstoffenheffing betalen.[7] Of het gebruik door eiser daadwerkelijk leidt tot huishoudelijke afvalstoffen, doet niet ter zake, omdat de inzamelingsplicht – en daarmee de belastingplicht – bestaat voor ieder perceel waar huishoudelijke afvalstoffen
kunnenontstaan.[8]
Overige onderwerpen
8. Eiser heeft in zijn beroepschrift en aanvullende stukken enkele andere onderwerpen aan de orde gesteld, zoals de WOZ-waarde van de woning, de wijze van communiceren door de heffingsambtenaar, de aangetekende verzending van stukken en een eerdere klachtprocedure bij de kantonrechter. Deze onderwerpen vallen buiten het (juridische) bereik van deze procedure, waarin het alleen gaat om de vraag of de aanslagen afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd. De rechtbank laat deze andere onderwerpen daarom buiten beschouwing.
Conclusie en gevolgen
9. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de aanslagen afvalstoffenheffing in stand blijven. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Artikel 15.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
[2] Artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
[3] Verordening reinigingsheffingen Vlaardingen 2021 en Verordening reinigingsheffingen Vlaardingen 2022.
[4] HR 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918.
[5] HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654.
[6] Hof Arnhem-Leeuwarden 3 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8385.
[7] Artikel 4 van de Verordening reinigingsheffingen Vlaardingen 2021 en de Verordening reinigingsheffingen Vlaardingen 2022.
[8] Artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2021 en 2022 terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende het perceel heeft gebruikt, zodanig dat daardoor afvalstoffen kunnen ontstaan en, zo ja, of de Heffingsambtenaar het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de aanslagen.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

Gebruik van het perceel
5.1.
De gemeente Vlaardingen heft krachtens de Verordeningen een belasting van degenen die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij geen gebruik maakt van het perceel en dat daarom geen afvalstoffenheffing verschuldigd is. Belanghebbende voert hiertoe aan dat hij de woning niet bewoont en dat de enkele eigendom van de woning niet als gebruik van het perceel kan worden beschouwd.
5.3.
Voorop gesteld wordt dat uit de tekst van de Verordeningen volgt dat niet alleen bewoners, maar ook gebruikers van percelen belastingplichtig zijn voor de afvalstoffenheffing, mits sprake is van zodanig gebruik van die percelen dat afvalstoffen kunnen ontstaan. Dit betekent dat ook op grond van andere vormen van gebruik dan bewoning belasting kan worden geheven (HR 25 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8678).
5.4.
Niet in geschil is dat belanghebbende in de jaren 2021 en 2022 auto’s op het perceel parkeerde, de tuin onderhield en dat de woning werd gerenoveerd. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van het perceel, zodanig dat daardoor afvalstoffen konden ontstaan. De aanslagen afvalstoffenheffing zijn daarom overeenkomstig de Verordeningen opgelegd.
Vertrouwensbeginsel
5.5.
Belanghebbende stelt verder dat hij aan de tekst van de webpagina “afvalstoffenheffing” van de Regionale Belasting Groep het vertrouwen heeft ontleend dat hij ten aanzien van de woning niet belastingplichtig is voor de afvalstoffenheffing, omdat hij niet de bewoner is van een woning met een eigen keuken, wc en badkamer/douche. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat het begrip “bewoner” in de tekst op de webpagina “afvalstoffenheffing” van de Regionale Belasting Groep bij belanghebbende de indruk kan hebben gewekt dat het relevante criterium voor belastingplicht van afvalstoffenheffing van de gemeente Vlaardingen niet
gebruikvan een perceel is, maar
bewoningvan de op het perceel staande woning (met een eigen keuken, wc en badkamer/douche). Een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel levert dit echter niet op, reeds omdat belanghebbende op basis van die onjuiste inlichting geen handeling heeft verricht of nagelaten waardoor van hem een hoger bedrag aan belasting is geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen (vgl. HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654, BNB 2022/10). Ook het feit dat de Heffingsambtenaar voor de jaren 2017 tot en met 2020 geen aanslag afvalstoffenheffing heeft opgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. De Heffingsambtenaar heeft onbestreden verklaard dat de omstandigheid dat hij belanghebbende pas vanaf 2021 in de afvalstoffenheffing betrekt niet berust op een bewuste standpuntbepaling, maar voortkomt uit een bestandscontrole die enige tijd na het overlijden van de vader van belanghebbende in 2017 heeft plaatsgevonden.
Schadevergoeding
5.6.
Het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding is onvoldoende geconcretiseerd. Belanghebbende heeft daarmee niet aan zijn stelplicht voldaan.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en E.P.A. Brakeboer in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout.
De griffier, de voorzitter,
T. van Hout Chr.Th.P.M. Zandhuis

De beslissing is op 21 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie in stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.