In deze zaak is in geschil of de belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten met betrekking tot de aanschaf van een haarwerk. De Rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat de uitgaven voor het haarwerk als een eigen bijdrage werden beschouwd, die niet voor aftrek in aanmerking komt. De belanghebbende had in 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij zij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.771 had opgegeven. Na de aanslag diende de belanghebbende een aangifte in, die door de Inspecteur als bezwaarschrift werd behandeld, maar niet-ontvankelijk werd verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat de kosten voor het haarwerk aftrekbaar zijn, maar het Hof oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. De wetgever heeft per 1 januari 2013 eigen bijdragen in de verzekerde zorg ingevoerd, en het is de bedoeling dat deze eigen bijdragen niet fiscaal aftrekbaar zijn. De belanghebbende heeft een deel van de kosten van het haarwerk vergoed gekregen van de zorgverzekeraar, en het resterende deel wordt als eigen bijdrage aangemerkt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.