ECLI:NL:GHDHA:2025:1194

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.348.302/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en vergoedingsrechten in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de huwelijkse voorwaarden tussen een vrouw en een man die met elkaar gehuwd waren. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de vrouw gebonden was aan de huwelijkse voorwaarden die zij op 28 augustus 2003 met de man was aangegaan. De vrouw betwistte de geldigheid van deze huwelijkse voorwaarden en verzocht het hof om deze te vernietigen, dan wel om een finale verrekening van de vermogensbestanddelen te gelasten. Het hof oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden op verzoek van partijen waren opgesteld en dat er geen sprake was van dwaling of onduidelijkheid over de inhoud ervan. Het hof concludeerde dat de vrouw integraal gebonden was aan de huwelijkse voorwaarden en dat de verzoeken van de vrouw in hoger beroep werden afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man een bedrag van € 22.689,01 aan de vrouw moest betalen op basis van de huwelijkse voorwaarden, maar het hof bevestigde deze beslissing. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.348.302/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-5415
zaaknummer rechtbank : C/10/662779
beschikking van de meervoudige kamer van 25 juni 2025
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk ad IJssel,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Kroonen te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van 5 juli 2024 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) en de beschikking van 16 augustus 2024 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 15 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 21 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een brief van de vrouw van 18 november 2024 met bijlage;
  • een journaalbericht van de vrouw van 9 december 2024 met bijlage;
  • een journaalbericht van de vrouw van 9 april 2025 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de vrouw van 9 april 2025 met bijlage, ingekomen op 10 april 2024;
  • een journaalbericht van de man van 15 april 2025 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de vrouw van 16 april 2025 met bijlage;
  • een journaalbericht van de vrouw van 23 april 2025 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.5
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting spreekaantekeningen overgelegd. Deze zijn voorgedragen en maken thans deel uit van het procesdossier.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] . Het huwelijk tussen partijen is op 15 oktober 2024 ontbonden door inschrijving van de (bij de echtscheidingsbeschikking uitgesproken) echtscheiding in de daartoe bestemde registers.
3.3
Partijen waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden zijn onder meer de navolgende bepalingen opgenomen.
‘Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Artikel 3
De echtgenoten zijn, voorzover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar.
(…)
Artikel 6
1. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
2. Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt tijdens het huwelijk - indien betaling of verrekening daarvan niet na verloop van één jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar heeft plaatsgehad of (schriftelijk) gevorderd is.
3. Indien het huwelijk wordt ontbonden en in geval van scheiding van tafel en bed wordt de hiervoor bedoelde vervaltermijn teruggebracht tot een half jaar, te rekenen vanaf de volgende tijdstippen:
(…)
- in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding: het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding;
(…)
Artikel 8
1. De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hun overgespaarde inkomsten samen te voegen ter verdeling bij helfte.
2. Onder overgespaarde inkomsten wordt hier verstaan de in artikel 5 gedefinieerde inkomsten verminderd met de door de desbetreffende echtgenoot verrichte uitgaven.
3. De verplichting tot verrekening heeft uitsluitend betrekking op inkomsten die de echtgenoten tijdens het bestaan van de verrekenplicht hebben verkregen.
De verplichting tot verrekening heeft geen betrekking op inkomsten die moeten worden beschouwd als vruchten van vermogen dat door de echtgenoten ten huwelijk is aangebracht of dat krachtens erfopvolging, making of gift is verkregen of op vruchten die worden verkregen uit voor dat vermogen in de plaats getreden goederen.
(…)
Artikel 10
1. Het recht tot het vorderen van deling vervalt in geval van ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed indien deze niet heeft plaatsgehad of (schriftelijk) gevorderd is binnen een jaar te rekenen vanaf de tijdstippen zoals die in artikel 6 lid 3 zijn vastgesteld.
2. Het rechtsvermoeden van artikel 1:141 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek dat bij het einde van het huwelijk het alsdan aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, zulks indien alsdan aan de periodieke verrekenplicht niet is voldaan, is niet van toepassing.
3. Ingeval de echtgenoot die tot verrekening verplicht is een onderneming drijft blijft de verrekening jegens de andere echtgenoot achterwege.
Onder onderneming is tevens begrepen een in de vorm van een besloten vennootschap of andere rechtspersoon gedreven onderneming, waarin de desbetreffende echtgenoot de zeggenschap heeft hetzij direct hetzij indirect.’

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de echtelijke woning gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.1.22 tot en met 2.1.25;
  • de man veroordeeld om binnen veertien dagen na de datum van de bestreden beschikking een bedrag van € 22.689,01 aan de vrouw te voldoen uit hoofde van een vergoedingsrecht op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van de bestreden beschikking tot de dag van volledige betaling;
  • de proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • de bestreden beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is het niet eens met die beslissing. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende:
I. ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden
PRIMAIR: te verklaren voor recht dat de tussen partijen op 28 augustus 2003 overeengekomen huwelijkse voorwaarden vernietigd zijn, dan wel worden vernietigd en vast te stellen dat er tussen partijen een pseudo gemeenschap is ontstaan, waarin alle vermogensbestanddelen, toebehorende aan de ene echtgenote en de andere echtgenoot, bij helfte te verdelen dan wel te verrekenen, volgens een volledig overzicht van het te verrekenen huwelijkse vermogen, met als peildatum 11 mei 2023, waarbij dan in ieder geval de echtelijke woning wordt toebedeeld aan de vrouw en de aandelen van de ondernemingen worden toebedeeld aan de man, en een verdeling van de (waarden van de) overige bestanddelen, met verrekening van de waarden;
SUBSIDIAIR: te verklaren voor recht dat de tussen partijen op 28 augustus 2003 overeengekomen huwelijkse voorwaarden zijn dan wel worden vernietigd op grond van innerlijke tegenstrijdigheid en/of op grond van het niet in overeenstemming zijn van die voorwaarden met de bedoeling van partijen en er wordt afgerekend tussen partijen alsof zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, dan wel, voor zover de huwelijkse voorwaarden niet volledig, maar slechts op onderdelen zijn dan wel worden vernietigd, met inachtneming van de omstandigheid dat periodieke verrekeningen tussen partijen niet hebben plaatsgevonden, partijen te veroordelen alsnog over te gaan tot een finale verrekening van de waarden van alle vermogensbestanddelen waarbij dan in ieder geval de echtelijke woning wordt toebedeeld aan de vrouw en de aandelen van de ondernemingen worden toebedeeld aan de man, en een verdeling van de (waarden van de) overige bestanddelen, met verrekening van de waarden;
MEER SUBSIDIAIR: te verklaren voor recht dat de man er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de wil van de vrouw gericht was op het opnemen in de huwelijkse voorwaarden van de rechtsgevolgen van artikel 10 (in alle onderdelen) en te verklaren voor recht dat alle onderdelen van artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden geen toepassing kunnen hebben en partijen alsnog tot een finale verrekening van alle vermogensbestanddelen van de ene en de andere echtgenoot dienen over te gaan na de ten deze te wijzen beschikking;
II. Ten aanzien van de vergoedingsrechten:
PRIMAIR: de man zal veroordelen om binnen een maand na de ten deze te wijzen beschikking aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 22.000,-, (zegge twee en twintig duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot aan de voldoening;
SUBSIDIAIR: de man zal veroordelen om binnen een maand na de ten deze te wijzen beschikking aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 11.000,-, (zegge elf duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot aan de voldoening;
en voorts
primairde man zal veroordelen om binnen een maand na de ten deze te wijzen beschikking aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 202.400, (zegge tweehonderd en vier duizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2024 tot aan de voldoening,
subsidiairmet het verzoek aan het hof om dit vergoedingsrecht schattenderwijs vast te stellen, met veroordeling van de man om dat bedrag binnen een maand na de ten deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden, 15 november 2024 tot aan de voldoening;
met veroordeling van de man in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4.3
De man voert verweer. Hij verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad: de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vrouw heeft bij voormeld journaalbericht van 9 april 2025 haar grieven onder I en VI en ook die gedeelten van het petitum die betrekking hebben op de echtelijke woning (en toedeling daarvan aan de vrouw) ingetrokken.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
De man stelt primair dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat zij haar verzoeken in hoger beroep heeft gewijzigd zonder daarvan melding te maken. Het hof stelt vast dat het petitum van de vrouw in hoger beroep anders luidt dan haar petitum in eerste aanleg. Echter, het hof acht de wijziging van haar verzoeken niet in strijd met de goede procesorde. De vrouw heeft haar verzoeken klaarblijkelijk aangepast naar aanleiding van de bestreden beschikking, waarin zij las op welke punten haar betoog door de rechtbank niet werd gevolgd. Het onderwerp van geschil is in hoger beroep hetzelfde gebleven: de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime tussen partijen. De onderbouwing van het gewijzigde petitum van de vrouw is eveneens hetzelfde gebleven. Het stond de vrouw overigens vrij om haar verzoeken in hoger beroep aan te passen. Het hof overweegt tot slot dat de man de gelegenheid heeft gehad om op de verzoeken van de vrouw te reageren en dat hij van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Het hof zal daarom hieronder inhoudelijk op de zaak ingaan.
5.2
Gezien de onderlinge samenhang van de grieven zal het hof de grieven zo veel mogelijk gezamenlijk bespreken.
Huwelijkse voorwaarden
5.3
Het betoog van de vrouw komt erop neer dat de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden buiten beschouwing moeten worden gelaten, dan wel moeten worden vernietigd, dan wel dat het de huwelijkse voorwaarden aan geldigheid ontbreekt. Zij voert daartoe - in de kern - aan dat partijen zich niet bewust waren van de aanwezigheid van de huwelijkse voorwaarden, dan wel niet wisten wat de huwelijkse voorwaarden inhielden, dan wel dat hun bedoeling niet overeenkwam met de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, zoals volgens haar onder meer blijkt uit het feit dat partijen met elkaar hebben geleefd alsof de huwelijkse voorwaarden niet bestonden. Tot slot voert de vrouw aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de huwelijkse voorwaarden te volgen.
5.4
De man betwist de stellingen van de vrouw in zoverre dat hij stelt dat partijen de huwelijkse voorwaarden bewust met elkaar zijn overeengekomen en dat hun wil op de inhoud van die voorwaarden was gericht. Hij betoogt dat de vrouw de huwelijkse voorwaarden nu aanvecht omdat die voor haar nadelig uitpakken, hetgeen volgens hem geen reden kan zijn om de huwelijkse voorwaarden buiten beschouwing te laten.
Niet bewust van (het bestaan van) de (inhoud van de) huwelijkse voorwaarden?
5.5
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen op 28 augustus 2003 een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn aangegaan. De akte is gepasseerd door [de notaris 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna ook: de notaris). Uit de processtukken volgt dat de vader van de vrouw een besloten vennootschap had en in deze besloten vennootschap werd een onderneming geëxploiteerd. Voorts volgt uit het betoog van partijen dat de notaris eveneens de notaris was van de vader van de vrouw en, naar het hof begrijpt, ook de notaris van de besloten vennootschap. Het hof begrijpt uit de verklaringen van partijen dat zij de huwelijkse voorwaarden op verzoek en advies van (de accountant van) de vader van de vrouw hebben laten opmaken. De achterliggende gedachte daarvan was bescherming van de vrouw, die in de toekomst mogelijk de onderneming van haar vader zou overnemen (aldus de vrouw in punt 32 van haar verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken in eerste aanleg van 21 juli 2023). Gezien deze feiten gaat het hof ervan uit dat de notaris op de hoogte was van de vermogensrechtelijke positie van de vader van de vrouw, namelijk directeur grootaandeelhouder, alsmede van de vermogensrechtelijke positie van partijen en hun inkomenspositie. Bij het aangaan van het huwelijk hadden beide partijen een baan in dienstbetrekking en was er nog geen sprake van dat de man in dienst zou treden bij de besloten vennootschap van de vader van de vrouw, dan wel dat hij de aandelen, of een deel daarvan, van de vader van de vrouw zou overnemen. De huwelijkse voorwaarden van partijen waren zodanig ingericht dat als de vrouw de aandelen in de besloten vennootschap van haar vader zou overnemen, deze aandelen – en mogelijke inkomsten – niet in de verrekening zouden worden betrokken. Het hof is van oordeel dat op basis van de feiten en mede bezien de vermogenspositie van de vader van de vrouw de huwelijkse voorwaarden voor de vrouw gunstig waren geformuleerd voor het geval dat zij de aandelen in de besloten vennootschap van haar vader zou verwerven.
5.6
Op basis van artikel 43 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient de notaris partijen voor te lichten met betrekking tot de inhoud en strekking van de akte. Het hof ziet in het betoog van de vrouw geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van onvoldoende voorlichting door de notaris, maar leidt uit de feiten en omstandigheden juist af dat sprake is geweest van maatwerk van de huwelijkse voorwaarden op de toen bestaande situatie. De huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt op verzoek van partijen, zij het dat zij dat hebben verzocht op advies van (de accountant van) de vader van de vrouw. De notaris heeft de huwelijkse voorwaarden opgesteld en aan partijen voorgelezen. Het hof acht de kans dat partijen niet op de hoogte waren van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden gelet op het voorgaande nihil, dan wel zeer onwaarschijnlijk.
Hoge Raad 2 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:165)
5.7
Van een situatie zoals in de uitspraak van de Hoge Raad van 2 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:165), op welke uitspraak de vrouw een beroep doet, is in onderhavige zaak geen sprake. In die zaak was immers sprake van een voor de vrouw nadelige wijziging van de huwelijkse voorwaarden, waar de huwelijkse voorwaarden in de onderhavige zaak vanaf de aanvang voor de vrouw gunstig waren geformuleerd en er geen sprake is van een wijziging. Het hof is van oordeel dat de notaris aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het bewijsaanbod van de vrouw om de notaris te doen horen ter bevestiging van haar stelling dat hij partijen onvoldoende heeft ingelicht, zal derhalve worden gepasseerd. Het hof gaat ook aan het bewijsaanbod van de vrouw voorbij om te doen horen de (passerende) [de notaris 1] , de (huidige) [notaris 2] , de vader van de vrouw en de zus van de vrouw. Zoals hiervoor overwogen, acht het hof de verklaringen van genoemde personen niet beslissend voor een antwoord op de vraag of partijen aan de huwelijkse voorwaarden gebonden zijn. Het bewijsaanbod kan daarom niet tot beslissing van de zaak leiden.
5.8
Het hof is van oordeel dat partijen welbewust hebben gekozen voor de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden en dat geen sprake is van dwaling van de zijde van de vrouw.
De bedoeling van partijen en redelijkheid en billijkheid
5.9
Voor zover de vrouw aanvoert dat partijen hebben geleefd alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd, overweegt het hof dat dat niet kan leiden tot afwijking van de huwelijkse voorwaarden. De wetgever heeft er in artikel 1:115 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bewust voor gekozen dat huwelijkse voorwaarden op straffe van nietigheid ten overstaan van de notaris moeten worden gepasseerd ter bescherming van beide (aanstaande) echtgenoten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijksvermogensrecht. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2004 (onder meer) onderschreven dat dit met zich brengt dat een gemeenschappelijke bedoeling van partijen - om hun vermogensrechtelijke verhouding in hun onderlinge relatie ongewijzigd te laten alsof zij nog steeds in gemeenschap van goederen waren gehuwd - de tussen hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden niet kan vervangen (Hoge Raad 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7004, r.o. 4.2). De bedoeling van partijen kan derhalve niet leiden tot afwijking van de bij notariële akte gepasseerde overeenkomst van huwelijkse voorwaarden, mits dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet tot een onaanvaardbare uitkomst leidt.
5.1
Zoals hiervoor reeds overwogen, waren de huwelijkse voorwaarden voor de vrouw gunstig geformuleerd op het moment dat partijen die met elkaar zijn aangegaan. In 2008 heeft er een bedrijfsoverdracht van de vader van de vrouw plaatsgevonden richting de man, alsmede de zwager van de vrouw. De twee zwagers hebben als het ware de besloten vennootschap/onderneming van de vader van de vrouw voortgezet. Het hof stelt vast dat partijen bij deze bedrijfsoverdracht geen rekening hebben gehouden met de voor hen geldende huwelijkse voorwaarden waarbij ten tijde van het opstellen de gedachtegang was dat de aandelen naar de vrouw zouden gaan. Deze omissie komt echter niet voor rekening en risico van de man. Het had op de weg van beide echtgenoten gelegen om hun huwelijkse voorwaarden kritisch te bezien in het kader van de bedrijfsoverdracht. Dat partijen destijds geen rekening hebben gehouden met de uitwerking daarvan in het voor hen geldende huwelijksvermogensregime, komt voor hun eigen rekening en risico. Het hof is van oordeel dat de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden niet tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare uitkomst leidt. Dat betekent dat partijen vanaf de aanvang van het huwelijk zijn gebonden aan de huwelijkse voorwaarden.
Vernietiging huwelijkse voorwaarden
5.11
Voor zover de vrouw betoogt dat de huwelijkse voorwaarden door haar zijn vernietigd, dan wel dat die in deze procedure (dienen te) worden vernietigd, overweegt het hof als volgt. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden komt het hof tot het oordeel dat van vernietiging van de huwelijkse voorwaarden door de vrouw, in het verleden dan wel in deze procedure, geen sprake is noch kan zijn. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden tot haar oordeel is gekomen en maakt die tot de zijne. Het hof volgt de vrouw niet in haar standpunt dat er (kortgezegd) op neerkomt dat er een grond bestaat voor vernietiging van de huwelijkse voorwaarden omdat de huwelijkse voorwaarden voor partijen onbegrijpelijk zijn, hetgeen volgens haar volgt uit de innerlijke tegenstrijdigheden die zich daarin bevinden. De grief van de vrouw die strekt tot (het hof begrijpt:) een verklaring voor recht dat de huwelijkse voorwaarden zijn vernietigd, treft derhalve geen doel.
5.12
Het hof komt tot het oordeel dat de vrouw integraal is gebonden aan de huwelijkse voorwaarden.
Vergoedingsrechten
5.13
Het hof komt vervolgens toe aan de bespreking van de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de vergoedingsrechten. Zij stelt dat zij op grond van het bepaalde in artikel 1:87 BW twee vergoedingsrechten op de man heeft van respectievelijk € 22.000,- en € 202.400,-. Het hof zal deze hieronder achtereenvolgens bespreken.
Vergoedingsrecht ad € 22.000,-
5.14
De vrouw stelt dat haar vader op 20 december 2007 een bedrag aan haar heeft geschonken ad € 22.000,- onder uitsluitingsclausule, welk bedrag door de man op 29 mei 2008 is gebruikt ter volstorting van de aandelen in de door de man opgerichte holding.
5.15
De man voert gemotiveerd verweer.
5.16
Het hof komt evenals de rechtbank tot een afwijzing van het verzoek van de vrouw. Gelet op artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden, waarin is opgenomen dat partijen met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd, maakt het voor het betoog van de vrouw niet uit of de schenkingen onder uitsluitingsclausule zijn gedaan, hetgeen overigens niet uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt. Het hof overweegt verder dat niet is gebleken dat de man de aandelen in mei 2008 heeft volgestort met het door de vader van de vrouw geschonken bedrag ad € 22.000,-. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat het geschonken bedrag op de gezamenlijke bankrekening van partijen is gestort, waarna vermenging met het saldo op die rekening heeft plaatsgevonden. Tussen de schenking en de volstorting van de aandelen zijn vijf maanden verstreken waarin het saldo op de gezamenlijke bankrekening met alle daarop in- en uitgaande bedragen is vermengd. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de volstorting van de aandelen is gedaan met het bedrag dat de vader aan de vrouw heeft geschonken. De verwijzing van de vrouw naar punt 6 van de opinie van mr. A.H.N. Stollenwerck (de ‘Legal Opinion’) gaat in dit geval niet op, aangezien in die opinie is aangenomen dat vaststaat dat de volstorting is gedaan vanuit de privégelden van de vrouw en dat door het hof niet kan worden vastgesteld.
Vergoedingsrecht ad € 202.400,-
5.17
De vrouw stelt dat haar vader op 23 december 2013 een bedrag aan haar heeft geschonken ad € 45.378,01 onder uitsluitingsclausule, welk geld door haar is gebruikt om de hypothecaire geldlening van fl. 100.000,- die rustte op de (voormalige) woning van partijen af te lossen. Haar betoog komt er kortgezegd op neer dat zij daarmee een investering in de woning heeft gedaan die 22% van de waarde representeert, waardoor de hoogte van het vergoedingsrecht dat zij daardoor op de man heeft, moet worden bepaald naar rato van de waarde van hun latere (thans voormalige) echtelijke woning. Het vergoedingsrecht bedraagt volgens haar berekening thans € 202.400,-.
5.18
De man voert gemotiveerd verweer.
5.19
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof zal het verzoek van de vrouw derhalve afwijzen.
Conclusie
5.2
Het voorgaande leidt tot verwerping van alle grieven van de vrouw. Dat betekent dat het hof haar verzoeken in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Proceskosten
5.21
Gelet op de familierechtelijke aard van het geschil zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten tussen partijen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. Labohm, M.L.C.C. Lückers en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 25 juni 2025 uitgesproken door mr. A.A.F. Donders in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.