ECLI:NL:GHDHA:2025:1253

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
200.350.191/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de opzegging van een duurovereenkomst en de redelijkheid van de opzegtermijn

In deze zaak gaat het om de opzegging van een duurovereenkomst tussen Telene S.A.S. en Hoyer Liquid Drumming B.V. De overeenkomst, die betrekking heeft op het mengen, afvullen en opslaan van vloeibare DPDC-hars, bevat een opzegtermijn van zes maanden. Telene, de opdrachtgever, is van mening dat deze termijn onredelijk kort is en dat zij een langere termijn van anderhalf jaar nodig heeft om een alternatieve locatie te vinden. In kort geding heeft Telene gevorderd dat HLD de opzegtermijn verlengt, maar de voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. In hoger beroep heeft Telene haar eis gewijzigd en een voorschot op schadevergoeding gevorderd, maar het hof oordeelt dat deze wijziging in strijd is met de tweeconclusieregel. Het hof bevestigt de afwijzing van de vordering door de voorzieningenrechter en oordeelt dat de opzegtermijn van HLD niet onaanvaardbaar is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt Telene in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team handel
Zaaknummer hof : 200.350.191/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/688792 / KG ZA 24-1047
Arrest van 15 juli 2025
in de zaak van
Telene S.A.S.,
gevestigd in Bondues, Frankrijk,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G. te Winkel, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Hoyer Liquid Drumming B.V.,
gevestigd in Oosterhout,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.C.J. Brinkhof, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna Telene en HLD noemen.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de opzegging door de opdrachtnemer van een duurovereenkomst voor het mengen, afvullen en opslaan van vaten met vloeibare DPDC-hars. De overeenkomst bevat een opzegtermijn van zes maanden, maar de opdrachtgever is van mening dat er een veel langere opzegtermijn in acht genomen moet worden omdat het anders voor haar onmogelijk is om een alternatief te vinden. Bij de voorzieningenrechter heeft zij gevorderd dat de opdrachtnemer een opzegtermijn van ongeveer anderhalf jaar in acht moet nemen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. In hoger beroep heeft de opdrachtgever, vlak voor de mondelinge behandeling, haar vordering gewijzigd. De opdrachtgever stelt dat zij schade lijdt als gevolg van de opzegging en de beëindiging van de activiteiten en vordert thans een voorschot op de schadevergoeding.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 januari 2025 waarmee Telene in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 31 december 2024 en waarin tevens de grieven zijn opgenomen, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel van HLD, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van Telene;
  • de akte overlegging aanvullende producties van Telene, met bijlagen;
  • de akte houdende reactie aanvullende producties van HLD;
  • de e-mail van 6 juni 2025 van HLD, met productie 36;
  • de akte eiswijziging tevens akte overlegging aanvullende producties van Telene, met bijlagen;
  • de brief van 11 juni 2025 van HLD, waarmee bezwaar wordt gemaakt tegen de (akte) eiswijziging;
  • de brief van 16 juni 2025 van Telene houdende een reactie op het bezwaar van HLD tegen de eiswijziging;
  • een e-mail van 16 juni 2025 van HLD, met als bijlage een e-mail van 22 april 2025.
2.2
Op 19 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de advocaten de zaak hebben toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.

3.Feiten en procedure bij de voorzieningenrechter

3.1
De voorzieningenrechter heeft in rov. 3.1 tot en met 3.10 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i) Telene is onderdeel van het beursgenoteerde Japanse chemieconcern Zeon Corporation. Zij houdt zich bezig met de marketing en verkoop van variaties op DCPD-hars. Deze producten worden in vloeibare vorm verkocht aan klanten van Telene. De producten worden geproduceerd in Japan door een groepsvennootschap van Telene.
ii) HLD behoort tot de Hoyer Groep. Zij is een logistiek dienstverlener die actief is in de chemie-, gas-, minerale oliën en levensmiddelensector. Zij heeft een bedrijfslocatie in Oosterhout.
iii) Op 14 februari 2011 zijn Telene en (de rechtsvoorganger van) HLD een Processing Agreement aangegaan, op 12 september 2018 aangevuld met een Addendum. Bij deze overeenkomst heeft HLD de verplichting op zich genomen om de producten van Telene, die in ISO-containers van 23.000 liter vanuit Japan worden verscheept, op haar locatie in Oosterhout te mengen, af te vullen en op te slaan in IBC’s van 2000 liter of in Drums van 200 liter. Daartoe is in Oosterhout een afvul- en menginstallatie voor Telene ingericht.
iv) De overeenkomst is aangegaan voor een initiële looptijd van vijf jaar en is daarna telkens stilzwijgend verlengd met een periode van twaalf maanden. De overeenkomst bevat een opzegtermijn van zes maanden vóór het begin van iedere nieuwe periode van twaalf maanden.
v) In maart 2024 heeft HLD aan Telene meegedeeld dat zij de mogelijkheden van een joint venture met Rotterdam Blending & Filling B.V. (RBF) zou gaan verkennen als vervanging voor de Oosterhout site, die op termijn zou sluiten. Zij heeft ook aangekondigd dat zij de overeenkomst na afloop van het lopende jaar niet meer zou verlengen.
vi) In de maanden daarop heeft HLD Telene op de hoogte gehouden van de onderhandelingen met RBF. Met Telene is overleg geweest over de mogelijke voortzetting van de werkzaamheden ten behoeve van Telene op een nieuwe locatie na de totstandkoming van de joint venture.
vii) In een telefoongesprek van 19 juni 2024 heeft HLD aan Telene te kennen gegeven dat de onderhandelingen over het oprichten van een joint venture met RBF waren gestaakt, dat Telene zelf verder in gesprek kon met RBF en dat de Oosterhout site zou sluiten.
viii) Bij brief van 25 juni 2024 (door Telene ontvangen op 26 juni 2024) heeft HLD de overeenkomst opgezegd per 14 februari 2025.
ix) Op 22 januari 2025 heeft Telene een overeenkomst met RBF en Neele-Vat Logistics B.V. gesloten. Deze overeenkomst strekt ertoe – kort gezegd - dat RBF en Neele-Vat Logistics “filling and logistics services” voor Telene gaan uitvoeren. De verwachting is dat de installatie die daarvoor nodig is, eind augustus of begin september 2025 gereed is.
3.3
Telene heeft HLD in kort geding gedagvaard. Zij heeft gevorderd dat HLD – op straffe van een dwangsom – de bij brief van 25 juni 2024 in acht genomen opzegtermijn zal verlengen met een jaar, tot 14 februari 2026. Verder heeft Telene gevorderd dat HLD – op straffe van een dwangsom – haar verplichtingen onder de overeenkomst blijft nakomen tot 14 februari 2026, althans tot de dag dat er een alternatieve locatie operationeel is voor de werkzaamheden die HLD onder de overeenkomst uitvoert.
3.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Telene afgewezen, met veroordeling van Telene in de proceskosten.

4.Vorderingen in hoger beroep, eiswijziging van Telene, omvang hoger beroep

4.1
In haar appeldagvaarding heeft Telene het hof verzocht om het vonnis van de voorzieningenrechter te vernietigen en de vorderingen van Telene alsnog toe te wijzen. HLD heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
4.2
Bij akte van 6 juni 2025 heeft Telene haar eis gewijzigd. Zij vordert dat het hof het door de voorzieningenrechter gewezen vonnis zal vernietigen en HLD zal veroordelen tot betaling aan Telene van een voorschot van € 1.222.532,-, op de vergoeding van alle schade die Telene heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de onrechtmatige opzegging door HLD van de overeenkomst met Telene.
4.3
Telene heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat de Oosterhout site per 14 februari 2025 is gesloten en dat op 17 maart 2025 is begonnen met de sloop en sanering van de site. Daardoor is het feitelijk niet meer mogelijk dat HLD de site operationeel houdt voor de uitvoering van de overeenkomst met Telene. Telene lijdt ondertussen aanzienlijke schade, omdat zij aanzienlijke extra kosten moet maken om haar klanten te kunnen blijven bedienen. Daarnaast bestaat het niet verwaarloosbare risico dat klanten zullen weglopen naar andere leveranciers. Telene vreest dat HLD op korte termijn zal worden geliquideerd, omdat zij geen activiteiten meer ontplooit. In dat geval zou Telene haar schade niet meer op HLD kunnen verhalen. Daarom wil zij thans een voorschot op de schadevergoeding.
4.4
HLD heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging omdat deze volgens haar in strijd is met de tweeconclusieregel. Op deze regel bestaat weliswaar een uitzondering in de situatie dat zich na de memorie van grieven bepaalde feiten en omstandigheden voordoen of duidelijk worden die een eiswijziging in een later stadium kunnen rechtvaardigen, maar daarvan is volgens HLD in dit geval geen sprake. HLD voert aan dat Telene ruim vóór het uitbrengen van de memorie van grieven op 13 januari 2025 ermee bekend was dat nakoming van de overeenkomst door HLD na 14 februari 2025 niet langer mogelijk zou zijn. Zij had in haar memorie van grieven dus al rekening kunnen houden met deze omstandigheid, aldus HLD.
4.5
Het hof is van oordeel dat de eiswijziging in strijd is met de tweeconclusieregel. Na het afwijzende vonnis van de voorzieningenrechter wist Telene dat HLD haar voornemen om de Oosterhout site op 14 februari 2025 te sluiten, zou gaan doorzetten. De sluiting van de site was dus volledig voorzienbaar. Dat geldt ook voor de sloop van de installaties die HLD kort daarna in gang heeft gezet. Telene had dus bij het opstellen van haar grieven rekening kunnen (en moeten) houden met de mogelijkheid dat als haar oorspronkelijke vordering in hoger beroep zou worden toegewezen, het feitelijk onmogelijk zou zijn om daaraan uitvoering te geven. De omstandigheid dat, zoals Telene tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, de omvang van de schade begin januari 2025 nog niet goed viel te becijferen, stond niet in de weg aan het instellen van een vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding.
4.6
De wijziging van eis is dus niet toelaatbaar. Het hof moet daarom beslissen op de oorspronkelijke vordering die Telene bij de voorzieningenrechter heeft ingesteld. Beide partijen zijn het erover eens dat het gevorderde, indien toewijsbaar, feitelijk niet langer kan worden uitgevoerd. In zoverre mist Telene dus belang bij beoordeling van haar vordering. Echter, nu de voorzieningenrechter Telene in de proceskosten heeft veroordeeld, heeft zij wel belang bij een oordeel over de vraag of deze proceskostenveroordeling terecht was. Het hof zal moeten onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag terecht is afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep, afgezien van de omstandigheid dat het belang inmiddels is komen te vervallen.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Aan het hof ligt ter beoordeling voor of de voorzieningenrechter de vordering van Telene dat HLD de opzegtermijn verlengt tot 14 februari 2026 en haar verplichtingen onder de overeenkomst blijft nakomen tot 14 februari 2026, althans tot er een alternatieve locatie operationeel is, terecht heeft afgewezen. Het hof is van oordeel dat dat het geval is en zal dit oordeel hieronder toelichten.
5.2
Bij de beoordeling is het uitgangspunt dat een duurovereenkomst als de onderhavige, die voorziet in een regeling van de opzegging, in beginsel op grond van die regeling opzegbaar is. De tussen partijen overeengekomen opzegtermijn bedraagt zes maanden; feitelijk heeft HLD een opzegtermijn van 7,5 maand in acht genomen. Telene heeft aangevoerd dat in de gegeven omstandigheden noch de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden, noch de feitelijke opzegtermijn van 7,5 maand recht doet aan haar belangen, omdat – kort gezegd – zij een veel langere tijd nodig heeft om een alternatief te vinden voor de Oosterhout site. Telene is van mening dat de contractuele opzegtermijn van zes maanden buiten toepassing moet blijven en moet worden vervangen door een termijn van (ongeveer) anderhalf jaar omdat de toepassing door HLD van de overeengekomen opzegtermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.3
Telene heeft gemotiveerd gesteld dat zij er een groot belang bij had dat de Oosterhout site na 14 februari 2025 operationeel bleef omdat zij op die datum nog niet over een alternatieve locatie kon beschikken. Zij heeft ook uitvoerig toegelicht welke inspanningen zij zich heeft getroost om een alternatieve locatie te vinden, welke overbruggingskosten zij heeft voordat de nieuwe locatie operationeel is, dat de opzegging door HLD per 14 februari 2025 ertoe kan leiden dat zij een deel van haar klantenbestand verliest en dat zij het risico loopt dat klanten die schade lijden door deze hele gang van zaken, deze schade op haar, Telene, willen verhalen. Deze omstandigheden leiden echter niet zonder meer tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat HLD de overeenkomst per 14 februari 2025 heeft opgezegd.
5.4
Tegenover het belang van Telene bij het langer openhouden van de Oosterhout site staat immers het belang van HLD bij sluiting daarvan. HLD heeft aangevoerd dat zij sinds de oorlog in Oekraïne verliezen lijdt en dat de bedrijfsresultaten niet meer toereikend waren voor de continuïteit van de locatie. Zij heeft verder aangevoerd dat Telene eind 2024 nog de enige klant was die gebruikmaakte van de Oosterhout site en dat het langer openhouden van de site hoge kosten meebracht.
5.5
De kern van het dispuut tussen partijen is of de door HLD gehanteerde opzegtermijn van (effectief) 7,5 maand Telene naar verwachting voldoende tijd zou geven om een nieuwe locatie operationeel te krijgen voordat de Oosterhout site zou sluiten. Volgens Telene is dat niet het geval en is daarvoor op zijn minst vijftien tot zestien maanden nodig, maar is het realistischer om te rekenen met achttien tot negentien maanden. Telene meent dat een redelijke verwachting zou zijn dat zij op zijn vroegst in oktober 2025 van start kan gaan op een nieuwe locatie. Het feit dat andere klanten van HLD veel sneller een alternatief hebben gevonden, is volgens haar irrelevant. De positie van deze klanten was anders, omdat er voor hen geen nieuwe productielijn hoefde te worden ontworpen, geproduceerd en geïnstalleerd, aldus Telene.
5.6
HLD voert aan dat er diverse mogelijkheden voor Telene waren om op betrekkelijk korte termijn een alternatief voor de Oosterhout site te vinden en dat op een termijn van zes tot acht maanden een nieuwe afvulinstallatie zou kunnen worden gerealiseerd en dat het aan Telene zelf te wijten is dat het langer duurt voordat zij operationeel is op een nieuwe locatie. Verder is HLD van mening dat Telene schadebeperkende maatregelen had kunnen nemen, zoals het opvoeren van de productie op andere sites die Telene gebruikt voor het afvullen en verhandelen van haar product en het aanleggen van een buffer stock.
5.7
Naar het oordeel van het hof is het voorshands aannemelijk dat het meer dan zes maanden duurt voordat Telene kan beschikken over een operationele installatie op een andere locatie. Dit volgt uit het feit dat ook HLD een termijn van zes tot acht maanden noemt die noodzakelijk is voor de productie en installatie van een nieuwe afvulinstallatie. Daar komt dan bij dat het noodzakelijkerwijs ook enige tijd kost voordat er een overeenkomst met een nieuwe contractspartij tot stand komt. Dat het in juni 2024 een realistische verwachting was dat er achttien tot negentien maanden nodig waren om de activiteiten te verplaatsen, zoals Telene stelt, acht het hof echter niet zonder meer aannemelijk. Het is immers gebleken dat Telene naar verwachting eind augustus/begin september 2025 – dus op een termijn van ongeveer veertien maanden – op een nieuwe locatie aan de slag kan.
5.8
Naar het oordeel van het hof had HLD in juni 2024 kunnen weten dat Telene niet binnen de opzegtermijn van 7,5 maand op een nieuwe locatie operationeel zou kunnen zijn, omdat er ook rekening moet worden gehouden met de onderhandelingsfase. Daarmee is echter niet gezegd dat HLD de opzegtermijn – in weerwil van de overeengekomen termijn – had behoren te verlengen. Van belang is onder meer dat voorshands niet kan worden aangenomen dat het voor HLD in juni 2024 duidelijk was dat het enkele maanden zou duren voordat Telene een nieuwe contractspartij zou hebben gevonden. Ook mocht HLD ervan uitgaan dat Telene overbruggingsmaatregelen zou kunnen treffen, wat Telene feitelijk ook heeft gedaan, ook al gaan die maatregelen – volgens Telene – gepaard met hoge kosten. Zo zijn partijen het erover eens dat een beperkte periode overbrugd kan worden met behulp van (bijvoorbeeld) buffer stock, zij het dat Telene heeft aangevoerd dat aan deze maatregel nadelen kleven en dat het om diverse praktische redenen niet goed mogelijk is om een buffer stock voor een langere periode op te bouwen.
5.9
Daar komt nog bij dat tegenover het belang van Telene om de Oosterhout site langer open te houden, het belang van HLD staat om de site zo spoedig mogelijk te sluiten. Telene heeft niet gemotiveerd bestreden dat de beslissing van HLD om de site te sluiten, is ingegeven door de slechte financiële situatie waarin zij verkeerde. Telene is van mening dat het praktisch mogelijk zou zijn geweest de site (uitsluitend) ten behoeve van haar open te houden. Zo stelt Telene dat de operationele kosten van het openhouden van de site minder hoog zijn dan HLD stelt, dat (kort gezegd) het niet te verwachten is dat er problemen met de vergunningen zullen zijn en dat er voldoende personeel is om de site open te houden. Het hof gaat aan deze stellingen voorbij. Ook als de situatie minder problematisch zou zijn dan HLD aanvoert, is niet aannemelijk dat het openhouden van de Oosterhout site geen ernstig financieel probleem voor HLD zou vormen. Gezien de zwakke financiële positie van HLD kon Telene dan ook niet zonder meer van HLD verlangen dat zij deze kosten voor haar rekening zou nemen.
5.1
Naar het oordeel van het hof kan bij deze stand van zaken niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de bodemrechter zal oordelen dat de door HLD gehanteerde opzegtermijn van 7,5 maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kort is en dat HLD de Oosterhout site ten behoeve van Telene nog een jaar langer (althans totdat een alternatieve locatie operationeel is) had moeten openhouden.
5.11
In het midden kan blijven of Telene al vanaf maart 2024 ermee bekend was dat zij op zoek moest gaan naar een nieuwe locatie, zoals HLD heeft aangevoerd, maar Telene heeft betwist. Immers, het hof komt voorshands tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat de door HLD gehanteerde opzegtermijn van 7,5 maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is in het kader van dit kort geding dan niet langer relevant of van Telene al eerder dan eind juni 2024 verlangd kon worden een alternatieve locatie te gaan zoeken.
5.12
Voor zover relevant is het hof ingegaan op de vraag hoeveel tijd er gemoeid is met het vinden van een nieuwe locatie en het operationeel maken van de nieuwe site en op de vraag of het aanleggen van een buffer stock een overbruggingsmiddel kan zijn. Het kan in het kader van dit kort geding in het midden blijven of Telene zich voldoende heeft ingespannen om een nieuwe locatie te vinden en of zij nalatig is geweest bij het aanleggen van voldoende buffer stock. De vraag of Telene op enig moment tijdens de looptijd van de overeenkomst met HLD in onderhandeling had kunnen treden over een langere opzegtermijn, behoeft in dit arrest evenmin beantwoording.
5.13
Dit alles neemt niet weg dat denkbaar is dat het op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op de weg van HLD had gelegen om de opzegging gepaard te laten gaan met het aanbieden van een redelijke vergoeding, of dat HLD Telene verder behulpzaam had kunnen (en moeten) zijn bij het zoeken naar een passende overbrugging. Of dit het geval is, ligt in dit kort geding echter niet ter beoordeling voor en zou ook nader feitelijk onderzoek vergen waarvoor hier geen ruimte is.
5.14
Gezien de uitkomst van het principale hoger beroep behoeft de grief in incidenteel appel geen bespreking. In het incidentele hoger beroep zal geen kostenveroordeling worden uitgesproken omdat het hof de kosten daarvan begroot op nihil.
Conclusie en proceskosten
5.15
De conclusie is dat het hoger beroep van Telene niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Telene wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 3.433,-, bestaande uit € 827,- aan griffierechten, € 2.428,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nasalaris.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 31 december 2024;
  • veroordeelt Telene in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van HLD tot op heden begroot op € 3.433,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als Telene deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als Telene niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Telene de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als Telene deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, R.J.F. Thiessen en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.