Rolnummer: 22-002455-22
Parketnummer: 83-165277-20
Datum uitspraak: 7 juli 2025
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1988,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is beslist omtrent de in beslag genomen voorwerpen zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020, te Uitgeest, Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Schiedam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met een zetel in Nederland, al dan niet opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf en/of beroep van betaal dienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde(n) een of meerdere betalingsdiensten, te weten één of meerdere geldtransfers uitgevoerd door:
- van een of meer van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen.
- voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te ontvangen,
- aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen beschikbaar te stellen, en/of
- voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te houden/bewaren, te weten:
- 514.046,- EURO en/of DOLLAR, althans 210.331,50,- EURO en/of DOLLAR althans enig geldbedrag (DOC-059-01),
- 119.695,- EURO en/of DOLLAR, althans 70.715,-, EURO en/of DOLLAR, althans enig geldbedrag (DOC-071),
- 31.054,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02),
- 24.606,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02),
- 9.035,- EURO, althans enig geldbedrag (IBN-D-003),
- 5.150,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-064-01 t/m DOC-064-09),
- 102 EURO, althans enig geldbedrag (TAP-009-100994),
- 400 EURO, althans enig geldbedrag (TAP-009-51304),
- 204 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03),
- 350 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03,
DOC-150-03-01),
- 300 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03,
DOC-150-03-04),
- 250 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03,
DOC-150-03-04),
- 150 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03),
- 150 en/of 50 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOC-150-03-07),
- 100 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03) en/of
- 240 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03)
althans een of meer geldbedragen, van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020 te Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Uitgeest, Schiedam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte] en/of [broer verdachte] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo. artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft zij gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De standpunten in hoger beroep
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor beide tenlastegelegde feiten dient te worden veroordeeld.
De verdediging heeft ten aanzien van verscheidene onderdelen van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten verweer gevoerd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van
1 oktober 20185 november 2019tot en met
2321juni 2020, te
Uitgeest, Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Schiedam en/of (elders) inNederland
en/of Turkijeen/of Syrië
en/of Irak, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleenmet een zetel in Nederland,
al dan nietopzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf
en/of beroepvan betaal dienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (
een)betaler
(s
)en/of ten behoeve van
(een)begunstigde
(n
) een of meerderebetalingsdiensten, te weten
één of meerderegeldtransfers uitgevoerd door:
- van een of meer van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen
.en/of
- voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te ontvangen,
en/of
- aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen beschikbaar te stellen, en/of
- voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te houden/bewaren, te weten:
1)-
514.046,-169.835 EURO
en/of DOLLAR, althans 210.331,50,- EURO en/of DOLLAR althans enig geldbedrag (DOC-059-01),
en/of
2)-
119.695,-50.080,00 EURO
en/of DOLLAR, althans 70.715,-, EURO en/of DOLLAR, althans enig geldbedrag (DOC-071),
en/of
3)-
31.054,- EURO, althansenig geldbedrag
(DOC-073-02),
en/of
4)-
24.606,- EURO, althansenig geldbedrag
(DOC-073-02),
en/of
5)- 9.035,- EURO, althans enig geldbedrag (IBN-D-003),en/of
6)- 5.150,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-064-01 t/m DOC-064-09),en/of
7)- 102 EURO
, althans enig geldbedrag (TAP-009-100994),
en/of
8)- 400 EURO
, althans enig geldbedrag (TAP-009-51304),
en/of
9)- 204 EURO
, althans enig geldbedrag (DOC-150-03),
en/of
10)- 350 EURO
, althans enig geldbedrag (DOC-150-03,
DOC-150-03-01),
en/of
11)- 300 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03,
DOC-150-03-04),en/of
12)- 250 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03,
DOC-150-03-04),en/of
13)- 150 EURO
, althans enig geldbedrag (DOC-150-03),
en/of
14)- 150 en
/of50 EURO,
althans enig geldbedrag
(DOC-150-03, DOC-150-03-07),
en/of
15)- 100 EURO
, althans enig geldbedrag (DOC-150-03)en
/of
16)- 240 EURO
, althans enig geldbedrag (DOC-150-03)
althans een of meer geldbedragen, van welk misdrijf verdachte en
/ofzijn mededader(s) een gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1
3oktoberapril20182019tot en met 23 juni 2020 te
Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Uitgeest, Schiedam en/of (elders) inNederland
en/of Turkijeen/of Syrië
en/of Irakheeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en
/of[medeverdachte] en/of
[broer verdachte] en/ofeen of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo. artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 1 (hawala-bankieren)
1.1Inleiding
Aan de verdachte is onder feit 1 tenlastegelegd – kort samengevat - dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in strijd met artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht (hierna ook: Wft), met een zetel in Nederland, al dan niet opzettelijk, zonder vergunning van de Nederlandse Bank het bedrijf en of het beroep van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend door ‘betalingsdiensten’, te weten ‘geldtransfers’ uit te voeren.
Volgens de tenlastelegging zijn er vier soorten handelingen verricht die als geldtransfer in vorenbedoelde zin - hierna ook: (geld)transacties - moeten worden aangemerkt. De tenlastelegging spitst zich toe op - naar het hof begrijpt: de transacties betreffende - de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen (hierna genummerd 1 tot en met 16). Volgens het dossier zou dit alles hebben plaatsgevonden in het kader van een praktijk die bekend staat als hawala-bankieren.
Hawala-bankieren is een informele vorm van het verrichten van geldtransacties op basis van verrekening. Vaak is er sprake van een grensoverschrijdende kring van personen die elkaar vertrouwen en waarbinnen elk een eigen rol vervult. Kort gezegd komt het systeem erop neer dat een geldbedrag dat op plaats A door de betaler is afgegeven aan een ontvangende ‘bankier’ na verrekening van kosten, zonder gebruik te maken van een betaalrekening, op plaats B betaalbaar wordt gesteld aan de begunstigde door een uitkerende ‘bankier’. De schuld die hierdoor bij de uitkerende bankier ontstaat wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening tussen de bankiers of door uitbetaling aan andere begunstigden, waarbij de oorspronkelijk uitkerende bankier het geld ontvangt en de oorspronkelijk ontvangende bankier uitkeert.
De verdediging heeft verweren gevoerd met betrekking tot verschillende onderdelen van het onder feit 1 ten laste gelegde. Op deze verweren zal hierna (impliciet dan wel expliciet) worden gerespondeerd bij de bespreking van de verschillende onderdelen van de tenlastelegging.
Eerst zal worden ingegaan op de begrippen betaaldienstverlener, betaaldienst en geldtransfer (1.2). Vervolgens zal worden ingegaan op de betrokkenheid van de verdachte, al dan niet in de vorm van medeplegen, bij zulke geldtransfers in de tenlastegelegde periode in het algemeen (1.3), en ten aanzien van de specifieke in de tenlastelegging bedoelde geldtransfers in het bijzonder (1.4). Tot slot zal nog worden ingegaan op de zetel in Nederland (1.5) en het ontbreken van een vergunning van de Nederlandse Bank (1.6), waarna tot een conclusie zal worden gekomen (1.7).
1.2De begrippen betaaldienstverlener, betaaldienst en geldtransfer
Artikel 1:1 Wft definieert betaaldienstverlener als “degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten”. Verder definieert dat artikel betaaldienst als “bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten”. Hiermee wordt bedoeld ingevolge art. 1:1 Wft de richtlijn 2015/2366 EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (hierna: de richtlijn betaaldiensten).
Artikel 4 punt 3 van de richtlijn betaaldiensten bepaalt dat een betalingsdienst een of meer van de in bijlage I (hierna: de bijlage) van deze richtlijn vermelde bedrijfswerkzaamheden betreft. Onder 7 vermeldt de bijlage als bedrijfswerkzaamheid ‘geldtransfers’.
Artikel 4 punt 22 van de richtlijn betaaldiensten definieert geldtransfer als “een betalingsdienst waarbij, zonder dat een betaalrekening op naam van de betaler of de begunstigde wordt geopend van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder, en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld”.
In eerdere rechtspraak is reeds vastgesteld dat ook (bepaalde) geldtransacties in het kader van hawala-bankieren als geldtransfers in vorenbedoelde zin kunnen worden aangemerkt.
Standpunten van partijen
Ter terechtzitting in hoger beroep is discussie gevoerd over de vraag welke in het kader van hawala-bankieren verrichte transacties daaronder kunnen worden verstaan.
De advocaat-generaal stelt zich, in lijn met het vonnis waarvan beroep, op het standpunt – kort samengevat - dat onder geldtransfer in de zin van de richtlijn betaaldiensten tevens moet worden verstaan het in bewaring geven/nemen van geldbedragen ter verrekening/vereffening. Naar het hof begrijpt wordt hier gedoeld op tussen hawala-betaaldienstverleners op eigen initiatief verrichte onderlinge transacties zonder specifieke begunstigde doch bedoeld ter onderlinge verrekening/vereffening. De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing van deze – in eigen woorden – ‘ruime interpretatie’ aangevoerd dat dergelijke transacties onlosmakelijk met het systeem van hawala-bankieren zijn verbonden en dat zonder dergelijke transacties het hawala-bankieren niet kan bestaan.
De verdediging betwist dat dergelijke transacties als geldtransfers in de zin van de richtlijn betaaldiensten kunnen worden aangemerkt.
Het hof is met de verdediging - en anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat vorenbedoelde transacties niet als geldtransfers in de zin van de richtlijn betaaldiensten kunnen worden aangemerkt, nu deze, vanwege de omstandigheid dat daarbij geen sprake is van een specifieke begunstigde, niet kunnen worden geschaard onder de hiervoor in artikel 4 punt 22 van de richtlijn betaaldiensten gegeven definitie. Dat dergelijke transacties onlosmakelijk zijn verbonden met het systeem van hawala-bankieren, maakt dat niet anders.
Daarnaast merkt het hof op dat volgens de tekst van de tenlastelegging deze enkel is gericht op betalingsdiensten die zijn verricht ‘op verzoek van (een) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde’. Daarvan is geen sprake in geval van een transactie als hiervoor bedoeld, zodat ook om die reden de verdachte op basis van deze tenlastelegging niet voor betrokkenheid bij een dergelijke transactie kan worden veroordeeld.
Het voorgaande leidt ertoe dat voor zover van de in de tenlastelegging nader gespecificeerde transacties, die hierna zullen worden besproken, niet kan worden vastgesteld dat deze betrekking hebben op een specifieke begunstigde, de verdachte daarvan (partieel) zal worden vrijgesproken.
1.3De betrokkenheid van de verdachte in de tenlastegelegde periode
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode geldtransacties heeft verricht in het kader van hawala-bankieren. Uit zijn verklaringen kan worden opgemaakt dat het daarbij (onder meer) gaat om geldtransfers in de zin van de richtlijn betaaldiensten, waarbij de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met andere personen, die elk een eigen substantiële bijdrage hebben geleverd aan het functioneren van het hawala-netwerk. Voor de noodzakelijke onderlinge communicatie over de transacties werd gebruik gemaakt van berichtenverkeer in WhatsAppgroepen. De verdachte ontving in beginsel een vergoeding voor zijn werkzaamheden, in de vorm van een provisie per transactie. De verklaringen van de verdachte vinden in zoverre steun in andere bewijsmiddelen, waaronder het berichtenverkeer en de documenten die zich in het dossier bevinden.
Uit het berichtenverkeer, aangetroffen in de telefoon van de verdachte, valt op te maken dat de verdachte zich intensief heeft bezig gehouden met hawala-bankieren.
Een van de bedoelde WhatsAppgroepen is een (eerste) WhatsAppgroep genaamd ‘Rotterdam’, die door de deelnemer met de naam [bijnaam medeverdachte] is aangemaakt op 13 april 2019, op welke datum de verdachte aan deze WhatsAppgroep is toegevoegd. Ook een persoon genaamd ‘[bijnaam neef medeverdachte]’ maakt deel uit van deze WhatsAppgroep. De verdachte heeft hierover verklaard dat de echte naam van ‘[bijnaam neef medeverdachte]’ [neef medeverdachte] was, dat hij een zoon van de broer van [bijnaam medeverdachte] was en boekhouder in Idlib te Syrië. Van deze appgroep is gebruik gemaakt tot en met 28 mei 2020. In deze periode zijn ruim 9.200 berichten verstuurd die betrekking hebben op hawala-transacties, waarvan ruim 4.400 door de verdachte.
Op 28 mei 2020 is een nieuwe (tweede) WhatsAppgroep aangemaakt, eveneens genaamd ‘Rotterdam’, op welke datum de verdachte ook aan deze WhatsAppgroep is toegevoegd. Ook ‘[bijnaam neef medeverdachte]’ maakt deel uit van deze WhatsAppgroep. Van deze WhatsAppgroep is gebruik gemaakt tot en met 23 juni 2020. In deze periode zijn ruim 1.200 berichten verstuurd die betrekking hebben op hawala-transacties, waarvan ruim 600 door de verdachte. De verdachte heeft hierover verklaard dat [neef medeverdachte] deze WhatsAppgroep heeft aangemaakt.
Op de telefoon van de verdachte is tevens berichtenverkeer aangetroffen tussen de verdachte en ‘[bijnaam neef medeverdachte]’. Laatstgenoemde heeft op 22 juni 2020 een PDF bestand met een afdruk van een Excel werkblad met 451 regels en meerdere kolommen, naar de verdachte gestuurd.Het betreft een overzicht van een groot aantal transacties in de periode van 20 april 2020 tot en met 21 juni 2020. De verdachte heeft hierover verklaard dat dit een overzicht van [neef medeverdachte] betreft van Hawala-transacties die via hem, de verdachte, waren uitgevoerd, waarbij het ging om ongeveer 400 namen.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een groot aantal hawala-transacties heeft verricht en dat de verdachte daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd.
Gelet op het grote aantal verrichte transacties en de werkwijze van de verdachte en zijn medeverdachten, zoals uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt, kan tevens bewezen worden verklaard dat de verdachte en zijn mededaders bedrijfsmatig hebben gehandeld.
1.4De specifieke geldtransfers bedoeld onder gedachtestreepjes 1 tot en met 16
De opsteller van de tenlastelegging heeft er voor gekozen een zeer groot aantal (meer dan 500) specifieke geldtransfers aan de verdachte ten laste te leggen, aangeduid als bedragen met vindplaats in het dossier. In de meeste gevallen betreft dit een totaalbedrag van een groot aantal van in het desbetreffende dossierstuk opgesomde individuele geldtransfers/bedragen.
Deze wijze van ten laste leggen dwingt ertoe dat van alle geldtransfers afzonderlijk – en dus van meer dan 500 transacties - dient te worden beoordeeld of dit een transactie in de zin van de Wft betreft.
Het hof overweegt dat niet is vereist dat voor elk specifiek onderdeel van de tenlastelegging meer dan een bewijsmiddel voorhanden moet zijn. Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat per tenlastegelegde transactie meerdere bewijsmiddelen voorhanden moeten zijn, wordt dat verweer reeds daarom verworpen.
1.4.1Gedachtestreepje 1 (514.046 EURO en/of DOLLAR en 210.331,50 EURO en/of DOLLAR) (DOC-059-01)
Deze tenlastegelegde bedragen zien op een groot aantal transacties in de periode van 20 april tot en met 21 juni 2020, vermeld in het hiervoor in paragraaf 1.3 genoemde Excel werkblad, dat de verdachte op 22 juni 2020 heeft ontvangen van ‘[bijnaam neef verdachte]’ en waarvan een vertaling in het dossier is weergegeven onder DOC-059-01.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire (totaal)bedrag in euro’s bewezen kan worden verklaard.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 210.331,50 aan geldtransfers bewezen kan worden verklaard. Dit bedrag bestaat uit enerzijds het bedrag van € 184.237,30, waarbij slechts de bedragen zijn meegeteld waar een bestemming en begunstigde in het Excel bestand staan vermeld en anderzijds het totaal van een zevental bedragen met een totaal van € 26.058,60, waarbij ondanks het ontbreken van een plaats en een naam in het Excel bestand, wel vermeld staat dat het een hawala (waarmee in dit verband wordt bedoeld een geldtransfer in de zin van de richtlijn betaaldiensten) betreft.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte betrokken was bij een hoeveelheid geldtransfers tot het beloop van een bedrag van € 56.691, nu deze geldtransfers bevestiging vinden in administratie of in tap- of chatgesprekken.
Het hof overweegt als volgt.
Over dit Excel werkblad heeft de verdachte in zijn vierde verhoor verklaard dat hij van [neef medeverdachte], de boekhouder die de administratie bijhield, via de app een paar dagen voor zijn aanhouding (het hof: i.e. 23 juni 2020) dit overzicht van ongeveer 400 namen heeft gekregen waarin alle hawala’s staan die via hem zijn uitgevoerd (het hof begrijpt: over de daarin vermelde periode). Een ruime maand later voegt de verdachte daar in zijn zevende verklaring aan toe dat deze bedragen in het overzicht – in de kolom Rotterdam - hetzij hawala’s zijn die verdachte heeft laten versturen, hetzij uitbetalingen die hij heeft gedaan in opdracht van [bijnaam medeverdachte] en bedragen die bij hem zijn gebracht en opgehaald bij hem in opdracht van [bijnaam medeverdachte]. Het is de administratie van de chatgroep Rotterdam.
De verdachte verklaart in dit verhoor verder – nadat hij wordt geconfronteerd met een bedrag van € 184.27,30 - dat het Excel werkblad misschien wel voor heel Rotterdam was en niet alleen voor hem en dat hij denkt dat hij niet het hele bedrag heeft verstuurd en dat er misschien andere groepen in Rotterdam zijn.
Na de aanvankelijke volmondige erkenning dat voornoemd overzicht alle hawala’s bevatten die via de verdachte zijn uitgevoerd, acht het hof zijn verklaring – na een maand – waarin hij op die eerdere verklaring terugkomt, niet geloofwaardig, nu er geen duidelijke uitleg volgt anders dan dat het bedrag erg hoog lijkt en dat er misschien ook andere hawala bankiers zijn. Het hof heeft hierbij ook betrokken dat op het Excel werkblad – met kopje Rotterdam - 451 regels met geldbedragen staan met ongeveer 400 namen, hetgeen overeenkomt met zijn aanvankelijke verklaring. Het hof gaat derhalve uit van de vierde verklaring van de verdachte zoals hiervoor vermeld.
Het hof zal hieronder uiteenzetten hoe het tot de vaststelling van het onder het eerste gedachtestreepje te bewijzen totaalbedrag is gekomen.
Het hof heeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 1.2 is overwogen, geen acht geslagen op de geldbedragen in het Excel werkblad waarvan onvoldoende duidelijk is of sprake is van een geldtransfer in de zin van de richtlijn betalingsdiensten. Dit is het geval, indien de aanduiding van een begunstigde ontbreekt in het Excel werkblad en/of op andere wijze – door een nadere omschrijving in het Excel werkblad - de mogelijkheid open is gebleven dat sprake is van een bedrag dat bedoeld was ter onderlinge verrekening/vereffening.
Dit betreft de bedragen in de regels 1, 2, 6, 17, 26, 37, 43, 44, 51, 52, 61, 65, 79, 86, 95, 96, 101, 107, 110, 116, 118-120, 126-128, 142, 145, 159, 172, 181, 187-189, 211, 213, 220, 224, 225, 229, 240, 265, 266, 268-270, 289, 279, 293, 308, 312, 317, 323-326, 333, 345, 350, 358, 361, 362, 371, 373-376, 380, 394, 408, 409, 418-421, 427, 434, 435 en 439.
Daaronder zijn ook begrepen de (via een wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep toegevoegde) zeven bedragen (totaal € 26.058,60) in de regels 17, 86, 118, 373, 380, 408 en 434.
De overige op het Excel werkblad vermelde bedragen leveren opgeteld op het bedrag van € 169.835. Dat bedrag zal het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen verklaren. Van het meerdere zal de verdachte worden vrijgesproken.
1.4.2.Gedachtestreepje 2 (119.695 EURO en/of DOLLAR, althans 70.715,- EURO en/of DOLLAR, althans enig geldbedrag (DOC-071))
Dit onderdeel van de tenlastelegging ziet blijkens het dossier op bedragen genoemd in dictafoonberichten, die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte, zoals in het dossier weergegeven in het geschrift DOC-071 en beschreven in het proces-verbaal van bevindingen AMB-092. In de dictafoonberichten is telkens te horen dat de verdachte zegt een bepaald bedrag te hebben overhandigd. De verdachte heeft hierover verklaard (V-002-09, p.884 e.v.) dat dit een opname voor hemzelf is, als bewijs dat hij het betreffende bedrag heeft overhandigd.
De in de tenlastelegging genoemde totaalbedragen betreffen optelsommen van bedragen in euro of in dollar. Dit betroffen in de tenlastegelegde periode ongelijkwaardige valuta, zodat bedragen in euro en in dollar niet bij elkaar kunnen worden opgeteld. Dit brengt mee dat de bewezenverklaring van een totaalbedrag zoals ten laste is gelegd tevens bewijs vereist van de valuta van de deelbedragen. Uit het eerder genoemde Excel werkblad valt op te maken dat geldtransacties in verschillende valuta konden plaatsvinden, hoofdzakelijk in euro’s of in dollars en een enkele maal in Syrische ponden oftewel lira (SL). In de dictafoonberichten zijn de valuta van de vermelde bedragen niet genoemd. Dit leidt er toe dat voor zover voor de valuta van die bedragen geen ander bewijsmiddel voorhanden is, die bedragen niet kunnen worden meegenomen in de bewezenverklaring van het tenlastegelegde totaalbedrag.
Enkele van de in de dictafoonberichten genoemde bedragen kunnen worden herleid naar zich in het dossier bevindende met/door de verdachte gevoerde WhatsAppgesprekken, waarbij tevens de valuta van de bedragen zijn genoemd. Tevens volgt uit de betreffende WhatsAppberichten dat het gaat om aan specifieke bij naam genoemde personen te leveren geldbedragen. Dit betreft de navolgende bedragen (telkens aangeduid met datum van het dictafoonbericht en paginanummer en relevante tekst van het desbetreffende WhatsAppbericht):
- € 1700 (05-11-2019, p.5732:
- € 7000 (05-11-2019, p.5733: “
- € 2850 (10-11-2019, p.5733: “
- € 2970 (19-11-2019, p.5734: “
- € 1350 (14-01-2020, p.5737: “
- € 15000 (22-01-2020, p.5740: “
- € 3110 (05-03-2020, p.5748: “[naam 6]
- € 16100 (15-03-2020, p.5751:
Nu het blijkens deze teksten telkens gaat om een bedrag dat aan een specifieke begunstigde moet worden geleverd, acht het hof het niet verder onderbouwde verweer van de verdediging, dat deze bedragen mogelijk betrekking hebben op vereffening, niet aannemelijk geworden.
Het hof is op grond van de betreffende dictafoonberichten, de verklaringen van de verdachte daarover en de daarmee corresponderende WhatsAppgesprekken van oordeel dat bewezen is dat deze genoemde bedragen alle geldtransfers in de zin van de richtlijn betaaldiensten betreffen.
Van enige dubbeltelling van deze bewezenverklaarde bedragen ten opzichte van de onder het eerste gedachtestreepje bewezenverklaarde bedragen is niet gebleken.
Aldus acht het hof ten aanzien van het tweede gedachtestreepje bewezen een totaalbedrag van € 50.080. Van het meerdere zal de verdachte worden vrijgesproken.
1.4.3.Gedachtestreepje 3 (31.054,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02)) en gedachtestreepje 4 (24.606,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02))
Deze onderdelen van de tenlastelegging zien blijkens het dossier en de toelichting van de advocaat-generaal op optelsommen van bedragen, die te zien zijn op zich in het dossier bevindende foto’s, gemaakt van een beeldscherm met daarop telkens (een deel van) een Excel bestand, welke foto’s in de periode van 5 maart 2020 tot en met 18 maart 2020 door ‘[bijnaam neef medeverdachte]’ per WhatsAppbericht zijn verstuurd naar de verdachte. Deze foto’s zijn, voorzien van een vertaling, weergegeven in document DOC-073-02 in het dossier.
Het Excel bestand is getiteld ‘Ali Berekeningen’ en betreft een overzicht van transacties, gerangschikt per datum van 5 maart 2020 tot en met 18 maart 2020. Het overzicht geeft telkens een beschrijving, met daarachter bedragen, echter zonder valuta-aanduiding. Er zijn ook geen andere bewijsmiddelen beschikbaar die uitsluitsel geven over de vraag welke valuta deze bedragen betreffen. Om deze reden kan ten aanzien van deze gedachtestreepjes geen bedrag in euro’s, zoals tenlastegelegd, bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van een groot aantal van deze transacties kan wel, gelet op de omschrijving daarvan in het overzicht, worden vastgesteld dat dit transacties betreffen bestemd voor een specifieke bij naam genoemde begunstigde in een specifieke plaats, zodat aangenomen kan worden dat sprake is van geldtransfers in de zin van de richtlijn betaaldiensten. Er zijn geen aanwijzingen dat al die transacties overeenkomen met reeds onder andere gedachtestreepjes tenlastegelegde en bewezenverklaarde bedragen.
Op grond hetgeen hiervoor is overwogen, bezien in de context van de overige bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat ten aanzien van het derde en het vierde gedachtestreepje – die beide betrekking hebben op de periode van 5 maart 2020 tot en met 18 maart 2020 - telkens het subsidiair tenlastegelegde ‘enig geldbedrag’ bewezen kan worden verklaard. Van het meerdere zal de verdachte worden vrijgesproken.
1.4.4.Gedachtestreepje 5 (9035 EURO, althans enig geldbedrag) (IBN-D-03)
Het vijfde gedachtestreepje ziet op contante gelden die in de woning van de verdachte in beslag zijn genomen, genoemd in het document IBN-D-03.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het volledige bedrag bewezen kan worden verklaard, nu het een bedrag betreft dat in het kader van hawala-bankieren aan verdachte is overgedragen.
De verdediging heeft verzocht slechts € 1.340 bewezen te verklaren, nu verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat slechts dat bedrag een hawala betreft.
Het hof stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de bewijsmiddelen het volgende vast.
In de woning van de verdachte, in een lade in een kastje op de kinderkamer, zijn ten tijde van de doorzoeking op
23 juni 2020 de volgende geldbedragen in beslag genomen: € 1.340, € 7.500, € 165 opgeborgen in respectievelijk drie enveloppen en een bedrag van € 30 in een plastic hoesje. Nog afgezien van de vraag of deze gelden betrekking hebben op geldtransfers in de zin van de richtlijn betalingsdiensten, kan het hof niet vaststellen of deze transacties binnen de tenlastegelegde periode vallen. Het dossier biedt daar geen aanknopingspunt voor en ook de verdachte zelf heeft daar niets over verklaard.
Het hof zal de verdachte derhalve ten aanzien van het totaalbedrag vrijspreken.
1.4.5.Gedachtestreepje 6 (5150 EURO, althans enig geldbedrag)(DOC-064-01 t/m DOC-064-09)
Het zesde gedachtestreepje ziet op in de woning van de verdachte inbeslaggenomen enveloppes waarop onder andere getallen zijn genoteerd.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat een bedrag van € 5.150 bewezen kan worden verklaard gelet op verklaring van de verdachte welke getallen hawala’s betroffen.
De verdediging deelt het standpunt van het OM.
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de bewijsmiddelen het volgende vast.
In de woning van de verdachte zijn tijdens de doorzoeking op 23 juni 2020 een negental enveloppen inbeslaggenomen. Op de negen enveloppen zijn Arabische teksten en getallen genoteerd. Nog afgezien van de vraag of deze enveloppen betrekking hebben op geldtransfers in de zin van de richtlijn betaaldiensten, kan het hof niet vaststellen of deze transacties binnen de tenlastegelegde periode vallen. Het dossier biedt daar geen aanknopingspunt voor en ook de verdachte zelf heeft daar niets over verklaard.
Het hof zal de verdachte derhalve ten aanzien van het totaalbedrag vrijspreken.
1.4.6.Gedachtestreepjes 7 tot en met 16 (TAP-009-100994, TAP-009-51304, DOC-150-03, DOC-150-03-01, DOC-150-03-04, DOC-150-03-07)
Deze gedachtestreepjes zien op bedragen die worden genoemd in twee tapgesprekken en in berichten tussen de verdachte en diens broer [broer verdachte].
De advocaat-generaal acht alle desbetreffende bedragen bewezen.
De verdediging erkent dat alle onder 7 tot met 16 tenlastegelegde bedragen geldtransfers betreffen en heeft zich wat de bewezenverklaring gerefereerd ten aanzien van deze bedragen, met uitzondering van de onder 11 en 12 opgenomen bedragen van € 300 en € 250 die volgens de verdediging dubbel opgenomen zijn in de tenlastelegging. In de visie van de verdediging zou het Openbaar Ministerie ten aanzien van deze bedragen daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu een redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie niet tot een vervolging had kunnen beslissen.
De advocaat-generaal heeft hierover aangevoerd dat het mogelijk is dat de onder 11 en 12 tenlastegelegde bedragen van € 300 en € 250 eveneens zijn opgenomen in het onder het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde bedrag van € 24.606. Dit staat een bewezenverklaring van zowel de onder 4 als de onder 11 en 12 opgenomen bedragen echter niet in de weg, nu, zo begrijpt het hof het standpunt van de advocaat-generaal, er niet alleen sprake is van geldtransacties door het afdragen van die bedragen aan een begunstigde, maar ook van geldtransacties doordat deze bedragen door [broer verdachte] in bewaring zijn genomen, waarmee er sprake is van een geldtransfer doordat geldbedragen via een tussenschakel in de betaling tussen betaler en begunstigde worden overgedragen. Ook door slechts geld in bewaring te nemen, wordt men onderdeel van het systeem van hawala-bankieren, aldus de advocaat-generaal (p. 32 requisitoir).
Gelet op deze toelichting van de advocaat-generaal waarom zowel de bedragen onder 4 als die onder 11 en 12 van de tenlastelegging in haar visie zijn te bewijzen, is naar het oordeel van het hof niet sprake van een situatie waarin geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Daarom ziet hof geen aanleiding het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van het onder 11 en 12 tenlastegelegde.
Het hof overweegt dat, wat daar van zij, niet kan worden uitgesloten dat deze twee bedragen, genoemd in het chatgesprek weergegeven op p.6987 van het dossier (elfde respectievelijk twaalfde gedachtestreepje), betrekking hebben op dezelfde transacties als bedoeld in het overzicht op p.5661 van het dossier (vierde gedachtestreepje), zodat niet kan worden bewezen dat in aanvulling op hetgeen reeds onder het vierde gedachtestreepje wordt bewezen nog twee transacties zijn verricht. Gelet daarop zal het hof vrijspreken van de onder 11 en 12 tenlastegelegde bedragen van € 300 en € 250.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde bedrag van € 102 geldt dat uit een getapt telefoongesprek blijkt dat [verdachte] op 21 maart 2020 aan zijn broer [broer verdachte] ([broer verdachte]) vraagt of hij 102 op zijn rekening heeft ontvangen. [broer verdachte] heeft hierover verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] geldbedragen op zijn rekening ontving en dat dit te maken had met het hawala netwerk. Het geldbedrag gaf hij vervolgens contant aan [verdachte].
Ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde bedrag van € 400 geldt dat uit een getapt telefoongesprek blijkt dat [verdachte] op 30 januari 2020 tegen [naam 8] zegt dat hij naar [broer verdachte] en naar iemand anders gaat om tweemaal € 200 op te halen en dat deze bedragen hawala’s zijn.
De onder 9, 10, 13, 14, 15 en 16 tenlastegelegde bedragen komen voor in een WhatsApp gesprek tussen de verdachte en diens broer [broer verdachte] in de periode 30 januari 2020 tot 15 juni 2020. [broer verdachte] heeft in dit verband verklaard dat hij meerdere bedragen heeft ontvangen op zijn rekening omdat [verdachte] anders last zou krijgen met zijn uitkering, dat dit geld te maken had met het hawala netwerk en dat [broer verdachte] de bedragen van zijn rekening heeft opgenomen en contant aan zijn broer heeft gegeven.
Gelet op deze verklaring is het hof van oordeel dat [broer verdachte] tezamen en in vereniging met de verdachte bedragen op diens rekening heeft ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde, zodat bewezen kan worden dat de verdachte ten aanzien van deze bedragen betaaldiensten heeft verricht.
Concluderend acht het hof de transacties met betrekking tot de bedragen genoemd onder de gedachtestreepjes 7 tot en met 10 en 13 tot en met 16 wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van de transacties met betrekking tot de bedragen genoemd onder de gedachtestreepjes 11 en 12.
1.5Zetel in Nederland
Artikel 1:1 Wft definieert zetel als “de plaats waar een onderneming volgens haar statuten of reglementen is gevestigd of, indien zij geen rechtspersoon is, de plaats waar die onderneming haar hoofdvestiging heeft”.
Het hof stelt vast dat de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) geen diensten vanuit een rechtspersoon hebben verricht.
Als geen sprake is van een rechtspersoon, moet art. 1:1 Wft zo worden uitgelegd dat de hoofdvestiging doorgaans samenvalt met de plaats waar feitelijke werkzaamheden die als bedrijfsmatige betaaldienstverlening worden aangemerkt, in overwegende mate worden uitgeoefend en aangestuurd (zie Hoge Raad 10 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1818, rov. 2.4.). Het hof stelt in dat verband vast dat de verdachte zich samen met een of meer anderen, waaronder de medeverdachte [medeverdachte], vanuit Nederland, op grote schaal bezig hield met het verrichten van geldtransacties. Samen met zijn mededaders organiseerde de verdachte dat geldbedragen in Nederland in ontvangst werden genomen zodat bedragen, na aftrek van commissie, in Syrië konden worden uitgekeerd aan begunstigden. De verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] woonden in Nederland en maakten gebruik van Nederlandse telefoonnummers voor het organiseren van de hierboven omschreven activiteiten. Een deel van de geldtransacties werd besproken en geadministreerd in een WhatsAppgroep genaamd “Rotterdam”.
Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het bedrijf van betaaldienstverlener van de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] een zetel had in Nederland. Dat de verdachte daarbij ook samenwerkte met een of meer medeverdachte(n) in het buitenland, die de boekhouding verzorgde en/of eveneens werkzaam was/waren als betaaldienstverlener, maakt dit niet anders.
1.6Zonder vergunning van de Nederlandse Bank
Artikel 2:3a Wft verbiedt het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning.
In dit geval staat vast dat de Nederlandsche Bank aan de verdachte en diens medeverdachten geen vergunning had verleend, zo heeft de verdachte ook zelf erkend.
1.7Slotoverwegingen en conclusie ten aanzien van feit 1
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan in de periode van 5 november 2019 (eerste bewezenverklaarde specifieke transactie, onder tweede gedachtestreepje) tot en met 21 juni 2020 (laatste bewezenverklaarde specifieke transactie, onder eerste gedachtestreepje).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is van een grote hoeveelheid transacties, verricht gedurende langere tijd. Hieruit kan worden opgemaakt dat de verdachte en zijn mededaders gedurende de bewezenverklaarde periode van het plegen van het betreffende misdrijf een gewoonte hebben gemaakt.
Feit 2 (criminele organisatie)
Standpunten van partijenDe advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie in de tenlastegelegde periode.
De verdediging heeft verweer gevoerd met betrekking tot de pleegperiode. De verdachte kan volgens de verdediging pas als deelnemer worden beschouwd vanaf 13 april 2019, de datum waarop de verdachte werd toegevoegd aan de (eerste) WhatsAppgroep Rotterdam.
Juridisch kaderVan een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen. Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene. Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft (HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969). BeoordelingUit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [verdachte] zich in elk geval vanaf 13 april 2019, de datum waarop de eerste WhatsAppgroep Rotterdam werd opgericht, bezig hield met hawala-bankieren en dat hij dat samen met anderen deed. De verdachte ging, blijkens de tweede WhatsAppgroep Rotterdam, door tot het einde van de periode van de tenlastelegging, 23 juni 2020. Ook toen verrichtte de verdachte [verdachte] zijn werkzaamheden samen met anderen. In de WhatsAppgroepen worden vele transacties besproken. Er is duidelijk sprake van een duurzaam samenwerkingsverband en een structuur, in die zin dat men individueel of gezamenlijk taken uitvoert die samenhangen met het verrichten van transacties. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf, te weten het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wft.
Van de tenlastegelegde periode vóór 13 april 2019 spreekt het hof de verdachte vrij, nu er weliswaar aanwijzingen zijn dat hij reeds voordien betrokken is geweest bij hawala-bankieren, maar er onvoldoende bewijs is voor zijn deelname aan een criminele organisatie in die periode.
Verder acht het hof niet bewezen dat de criminele organisatie tevens bestond uit [broer verdachte], de broer van de verdachte [verdachte]. Weliswaar volgt uit het dossier dat [broer verdachte] een aantal keren geldbedragen op zijn rekening heeft ontvangen terwijl hij wist dat dit te maken had met een hawala-netwerk, maar er is onvoldoende bewijs waaruit volgt dat de verdachte [broer verdachte] behoorde tot het samenwerkingsverband.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift strafbaar gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen op bedrijfsmatige wijze gedurende een langere periode een groot aantal geldtransacties verricht zonder dat zij de hiervoor benodigde vergunning hadden of van de vergunningsplicht waren vrijgesteld. Hiermee was in totaal een geldbedrag van ruim twee ton gemoeid. Door dit handelen zijn veelvuldig contante geldbedragen buiten het formele geldcircuit ontvangen en overgedragen, waardoor de verdachte en zijn mededaders zich hebben onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht. Deze regels hebben tot doel de integriteit van het (internationale) betalingsverkeer en de belangen van de gebruikers van betaaldiensten te beschermen. Door illegale geldtransacties kunnen opbrengsten van strafbare feiten met legale opbrengsten worden vermengd, waardoor deze moeilijk zijn op te sporen. Ook wordt het plegen van allerlei criminaliteit makkelijker doordat geldbedragen zonder enige controle kunnen worden overgedragen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het financieren van terroristische activiteiten of het financieren van mensensmokkel. Door zijn activiteiten heeft de verdachte het risico genomen dat hij hieraan zou kunnen bijdragen.
De verdachte heeft daarnaast ook deelgenomen aan een criminele organisatie die het doel had misdrijven te plegen als bedoeld in de Wft.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
6 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland d.d. 6 maart 2025. Gezien de aanhoudende stabiliteit die de verdachte heeft op de verschillende leefgebieden, zijn houding jegens de tenlastelegging en de indruk die de gevolgen en de aanhouding op hem hebben gemaakt, schat de reclassering het recidiverisico als laag in en ziet de reclassering geen reden voor het inzetten van interventies. De reclassering adviseert een (deels voorwaardelijke) straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een aanzienlijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de mogelijke gevolgen voor het verblijfsrecht van de verdachte, maar ziet daarin onvoldoende aanleiding om hiervan af te wijken.
In beginsel is het hof - alles afwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. De vervolging van de verdachte is met zijn inverzekeringstelling aangevangen op 23 juni 2020 en eerst op 31 augustus 2022 is door de rechtbank vonnis gewezen. Hierdoor is de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg met ruim 2 maanden overschreden. Nu namens de verdachte op 1 september 2022 hoger beroep is ingesteld en het hof arrest wijst op 7 juli 2025 is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep met ruim 10 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat door in plaats van de in beginsel passende 3 van de 12 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het voorwaardelijke strafdeel dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Op 4 augustus 2020 is de voorlopige hechtenis van de verdachte door de rechtbank geschorst. Het hof ziet aanleiding dit geschorste bevel op te heffen.
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring van alle onder de verdachte in beslag genomen goederen gevorderd.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van een bedrag van € 7.695.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten nu het strafvorderlijk belang zich daartegen niet langer verzet. Het hof is van oordeel dat verbeurdverklaring van de zakken administratie geen toegevoegde waarde heeft gelet op de aard en ouderdom van de goederen. Ten aanzien van het geldbedrag van € 9.035 is het verband met de bewezenverklaarde feiten onvoldoende komen vast te staan. De verdachte zal immers van de delen van de tenlastelegging waarop dit geldbedrag betrekking heeft, worden vrijgesproken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.