ECLI:NL:GHDHA:2025:1382

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.341.848/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en heropening voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris die het verzoek van verzoekers om nadere getuigen te horen in een voorlopig getuigenverhoor had afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat verzoekers gedeeltelijk niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, met name voor wat betreft de afwijzing van het horen van drie getuigen. Het hof heeft echter de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd voor zover het betreft de afwijzing van het horen van twee andere getuigen, en heeft de zaak terugverwezen naar de rechter-commissaris voor het alsnog horen van deze getuigen. De zaak heeft betrekking op een langdurig conflict tussen verzoekers en verweerder, waarbij verzoekers zich benadeeld voelen door uitlatingen van verweerder en het gedrag van derden die zich in de nabijheid van hun woning ophouden. Het hof heeft de belangen van de waarheidsvinding afgewogen tegen de voortvarendheid van de procedure en heeft besloten dat het horen van de twee getuigen niet in strijd is met de goede procesorde. De kosten van het hoger beroep worden door iedere partij zelf gedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
zaaknummer hof Den Haag: 200.341.848/01
zaaknummer rechtbank Den Haag: C/09/633634 / HA RK 22-313
beschikking van 22 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[verzoeker],

2.
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts, kantoorhoudend te Deurne,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. P.J. Winkel, kantoorhoudend te Berkel en Rodenrijs.
Partijen worden hierna respectievelijk [verzoeker], [verzoekster] (gezamenlijk: [verzoekers]) en [verweerder] genoemd.

1.De zaak in het kort

De zaak betreft een hoger beroep van een beschikking van de rechter-commissaris tot afwijzing van het verzoek om nadere getuigen te horen in een voorlopig getuigenverhoor. Het hof beslist tot een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring in het ingestelde hoger beroep. Ten aanzien van twee getuigen heropent het hof het voorlopig getuigenverhoor.

2.Procesverloop in hoger beroep

[verzoekers] zijn bij beroepschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 24 april 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag van 25 januari 2024 onder bovenvermeld zaaknummer. [verzoekers] hebben bij het beroepschrift de processtukken in eerste aanleg overgelegd.
Vervolgens is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van [verweerder] ingekomen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep is gehouden op 13 juni 2025. Bij die gelegenheid hebben mr. Th.S.A. Berkhout namens [verzoekers] en mr. Winkel namens [verweerder] het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
[verzoekers] wonen met hun vijf kinderen aan de [adres 1]. [verweerder] is eigenaar van het buurpand ([adres 2]), waarin hij voorheen een kapperszaak exploiteerde. Tussen partijen is al lange tijd sprake van diverse geschillen.
3.2.
Bij vonnis van 7 april 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag de vorderingen van [verzoekers] afgewezen om [verweerder] te verbieden zich onrechtmatig uit te laten over [verzoekers] en hun gezin, zonder toestemming privé-informatie over hen te delen met derden, hen publiekelijk op enige andere wijze te betichten van het plegen van strafbare feiten en derden tegen hen op te zetten. Bij dat vonnis is ook de reconventionele vordering van [verweerder] afgewezen om [verzoekers] te veroordelen het afluisteren van [verweerder] in zijn woning en/of op zijn oprit en/of in de tuin van zijn woning te staken en gestaakt te houden.
3.3.
In een procedure bij de rechtbank Den Haag tussen [verzoekster] als eiseres tegen [verweerder] en J.L. Hoogendoorn is ter zitting van 23 september 2021 een schikking (hierna: de Vaststellingsovereenkomst) getroffen, die mede is ondertekend door [verzoeker]. De Vaststellingsovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
5. [verzoekster] en [verzoeker] verklaren [verweerder] cs niet langer in of buiten rechte aansprakelijk te stellen voor de beweerdelijk in het verleden gedane smadelijke/lasterlijke uitlatingen onder de voorwaarde dat [verweerder] c.s. medewerking verlenen aan het voorlopig getuigenverhoor waartoe [verzoekster] en [verzoeker] in dat kader een verzoekschrift hebben ingediend.
6. Partijen zullen zich tegenover elkaar en/of in aanwezigheid van derden niet negatief uitlaten over elkaar.
7. Partijen hebben na uitvoering van deze regeling met betrekking tot dit geschil over en weer niets meer van elkaar te vorderen en zullen elkaar ter zake over en weer finale kwijting verlenen.
3.4.
Bij beschikking van 31 maart 2022 heeft de rechtbank Den Haag het verzoek van [verzoekers] tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor, met [verweerder] als verweerder, afgewezen wegens het ontbreken van (proces)belang omdat de Vaststellingsovereenkomst inhoudt dat [verweerder] niet langer in rechte aansprakelijk kan worden gesteld voor de beweerdelijk in het verleden gedane smadelijke/lasterlijke uitlatingen.
3.5.
Bij brief van 8 september 2022 heeft de toenmalige advocaat van [verzoekers] aan de toenmalige advocaat van [verweerder] meegedeeld de Vaststellingsovereenkomst te ontbinden wegens schending van onderdeel 6 daarvan.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1.
Bij inleidend verzoekschrift hebben [verzoekers] de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen om de in het verzoekschrift omschreven feiten en rechten te bewijzen. Zij hebben daarbij verzocht om als getuigen te horen: [verweerder], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. In het verzoekschrift hebben zij gesteld dat het getuigenverhoor als doel heeft het verkrijgen van inzicht in het bestaan en de omvang van de handelingen en tekortkomingen van de punten I t/m IV:
I. onrechtmatige handelingen van [verweerder], niet zijnde smadelijke c.q. lasterlijke uitlatingen, van vóór het afsluiten van de Vaststellingsovereenkomst,
II. onrechtmatige handelingen van [verweerder], niet zijnde smadelijke c.q. lasterlijke uitlatingen, van na het afsluiten van de Vaststellingsovereenkomst,
III. onrechtmatige handelingen van [verweerder] in de vorm van smadelijke c.q. lasterlijke uitlatingen van na het afsluiten van de Vaststellingsovereenkomst,
IV. tekortkomingen in de nakoming van de Vaststellingsovereenkomst door [verweerder] die (mogelijk) ontbinding daarvan rechtvaardigen.
[verzoekers] hebben deze onderscheiden handelingen en tekortkomingen in het verzoekschrift toegelicht.
4.2.
Bij beschikking van 26 januari 2023 heeft de rechtbank Den Haag het verzoek van [verzoekers] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen, met dien verstande dat dit enkel de punten II, III en IV zal betreffen. De rechtbank heeft een datum voor het verhoor van de in het verzoekschrift genoemde vijf getuigen ten overstaan van een door haar benoemde rechter-commissaris bepaald en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3.
De rechter-commissaris heeft op 22 maart 2023 de hiervoor genoemde vijf getuigen gehoord.
4.4.
Bij brief van 3 april 2023 heeft [verweerder] verzocht in contra-enquête twee getuigen ([verzoekster] en [betrokkene 5]) te horen.
4.5.
Bij brief van 4 april 2023 hebben [verzoekers] verzocht nog vijf getuigen te horen ([betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9]).
4.6.
Bij beschikking van 4 mei 2023 heeft de rechter-commissaris bepaald dat twee van de vijf door [verzoekers] voorgedragen getuigen ([betrokkene 5] en [betrokkene 8]) mogen worden gehoord in de voortzetting van de enquête en dat het verzoek ten aanzien van de overige drie door [verzoekers] voorgedragen getuigen ([betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 9]) wordt afgewezen “nu het verzoek onvoldoende concreet en ter zake dienend is gemotiveerd, (mede) gelet op het in het verzoekschrift geformuleerde probandum”. De rechter-commissaris heeft bepaald dat het verzoek tot het horen van [verzoekster] en [betrokkene 5] in contra-enquête wordt toegestaan.
4.7.
Bij brief van 16 mei 2023 hebben [verzoekers] aan de rechter-commissaris verzocht terug te komen van zijn beschikking van 4 mei 2023 en toe te staan dat de drie getuigen alsnog mogen worden gehoord. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen het horen van [verzoekster].
4.8.
Bij beschikking van 15 juni 2023 heeft de rechter-commissaris overwogen dat hij blijft bij zijn beslissingen in de beschikking van 4 mei 2023.
4.9.
Op 1 december 2023 heeft de rechter-commissaris als getuigen gehoord: [betrokkene 8], [betrokkene 5] en (in contra-enquête) [verzoekster] en [verzoeker].
4.10.
In een “akte uitlaten” hebben [verzoekers] vervolgens verzocht als getuigen te horen: [betrokkene 10], [betrokkene 7], [betrokkene 11], [betrokkene 6], [betrokkene 9] en [betrokkene 12].
4.11.
Bij beschikking van 25 januari 2024 heeft de rechter-commissaris het verzoek van [verzoekers] afgewezen en het voorlopig getuigenverhoor gesloten.
4.12.
Hetgeen de rechter-commissaris daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat. Gebleken is dat [verzoeker] herhaaldelijk vragen stelde aan de getuigen in de hoop dat zij andere getuigen zouden kunnen noemen die zelf en/of van derden hebben vernomen dat [verweerder] zich negatief over [verzoekers] heeft uitgelaten. Deze vragen heeft de rechter-commissaris niet toegelaten omdat deze vragen niet anders te duiden waren dan als een fishing expedition. Het onderhavige verzoek is eveneens aan te merken als een fishing expedition. Alles wijst erop dat [verzoeker] bezig is met een zoektocht naar wie wellicht iets zou kunnen zeggen over het door hem veronderstelde kwaadspreken door [verweerder]. Daarmee heeft [verzoeker] geen redelijk belang bij het horen van nieuwe getuigen en zou het toestaan van nieuwe getuigen in strijd komen met de goede procesorde. Ten aanzien van getuige [betrokkene 12] geldt meer in het bijzonder dat [verzoekers] onvoldoende hebben duidelijk gemaakt welk doel het horen van deze getuige zou kunnen dienen. Ten aanzien van de getuige [betrokkene 10] verwijzen [verzoekers] naar een andere lopende bodemprocedure en een offerte en wordt onvoldoende gemotiveerd wat het verband is met het bewijsthema in dit voorlopig getuigenverhoor. Ten aanzien van getuige [betrokkene 11] stelt [verzoeker] zonder nadere toelichting dat het bij “de kennis” in de verklaring van [betrokkene 4] om [betrokkene 11] gaat. Ten aanzien van de eerder afgewezen getuigen [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 9] ontbreekt opnieuw een te verlangen (minimale) motivering waaruit blijkt dat deze getuigen iets relevants zouden kunnen verklaren in het kader van het door het verzoekschrift geschetste bewijsthema. Overigens heeft de rechter-commissaris, aldus zijn beschikking, al eerder beslist dat deze getuigen niet gehoord zullen worden en is dit hernieuwde verzoek daarmee een verkapt appel.

5.Beoordeling

5.1.
Het beroepschrift van [verzoekers] strekt ertoe dat het hof de beschikking van de rechter-commissaris van 25 januari 2024 zal vernietigen en, kort gezegd, zal bepalen dat [betrokkene 10], [betrokkene 7], [betrokkene 11], [betrokkene 6], [betrokkene 9] en [betrokkene 12] alsnog zullen worden gehoord.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.2.
Voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de afwijzing door de rechter-commissaris van het verzoek van [verzoekers] tot het horen van [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 9], heeft [verweerder] zich terecht op het standpunt gesteld dat [verzoekers] niet-ontvankelijk zijn in hun beroep.
5.3.
De rechter-commissaris had deze beslissing, gegeven in het kader van een voorlopig getuigenverhoor, immers reeds gegeven in zijn beschikking van 4 mei 2023 en deze beslissing geldt als een einduitspraak. Anders dan [verzoekers] ter zitting in hoger beroep hebben bepleit, kan ten aanzien van zodanige beslissing geen toepassing worden gegeven aan de regel dat hoger beroep slechts kan worden ingesteld tegelijk met dat van de einduitspraak tenzij de rechter anders heeft bepaald. [1] Overigens is, voor zover al van belang en anders dan [verzoekers] hebben betoogd, de beslissing van de rechter-commissaris tot afwijzing van het verzoek tot het horen van [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 9] onmiskenbaar gegeven in het dictum van de beschikking van 4 mei 2023.
5.4.
Het komt er op neer dat het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op deze afwijzing te laat is ingesteld. [verzoekers] zullen daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep.
Reikwijdte van de beschikking van 26 januari 2023
5.5.
[verzoekers] hebben de onderscheiden onderdelen II t/m IV in hun inleidende verzoekschrift toegelicht.
5.6.
Deze toelichting bij onderdeel II houdt, samengevat, het volgende in. Meerdere personen houden zich zonder reden op ter hoogte van de achtertuin van [verzoekers] en maken foto’s van [verzoekers] Het betreft [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 13] (of: [betrokkene 13]), allen vrienden c.q. klanten van [verweerder]. [verzoekers] constateren dat meerdere personen hun leven verstoren door zich zonder reden op te houden bij hun woning en door foto’s te maken van hun woning en hun gezin. Twee van deze personen hebben uitgesproken dat zij dit namens [verweerder] doen, de andere personen zijn vrienden en/of cliënten van [verweerder]. Voor [verzoekers] is het nog niet duidelijk op welke wijze [verweerder] deze personen heeft geïnstrueerd, maar zij menen dat het instrueren om een privéwoning en gezin in de gaten te houden en foto’s te maken hun woongenot verstoort en een inbreuk van het recht op eerbiediging van hun privéleven oplevert. Zij willen de betrokken personen oproepen als getuigen om een volledig beeld te krijgen van deze instructies en om de omvang van de inbreuk te achterhalen.
5.7.
De toelichting van [verzoekers] bij onderdeel III betreft, samengevat, het volgende. [verzoekers] stonden als nummer twee en vier op de kieslijst van een lokale partij. [verzoeker] is benaderd door de lijsttrekker, [betrokkene 5], met de mededeling dat een van de partijgenoten was benaderd door [verweerder], die allerlei beschuldigingen over [verzoekers] zou hebben geuit bij [betrokkene 4], nummer vijf van de kieslijst. [verzoekers] zouden zich schuldig hebben gemaakt aan intimidatie, vernieling en bedreiging. Bovendien zou [verzoeker] met iedereen in de buurt in de clinch liggen. [betrokkene 4] wilde niet langer geassocieerd worden met [verzoeker] en [verzoekers] hebben geen functie als commissie- of gemeenteraadslid gekregen. Daarnaast blijkt uit de, anders niet te verklaren, bereidwilligheid van de personen om het huis van [verzoekers] in de gaten te houden en foto’s te nemen dat zij een bepaald negatief beeld van [verzoekers] moeten hebben.
5.8.
Door zich ook na het afsluiten van de Vaststellingsovereenkomst negatief uit te laten over [verzoekers] (zie hiervoor onder III) is [verweerder] mogelijk tekortgeschoten in de verplichting in de Vaststellingsovereenkomst onder 6, aldus kort weergegeven de toelichting bij onderdeel IV.
5.9.
Het hof beschouwt de hiervoor samengevat weergegeven toelichtingen bij de onderdelen II t/m IV als het feitelijke gebeuren [2] waarop het door [verzoekers] verlangde getuigenverhoor betrekking zal hebben. De omschrijvingen II t/m IV die hiervóór onder 4.1 zijn weergegeven, moeten dan ook tegen deze achtergrond worden gelezen. In het verlengde hiervan geldt dat de toewijzing door de rechtbank van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor eveneens in die zin moet worden uitgelegd. Het hof zal met inachtneming hiervan de stellingen van [verzoekers] beoordelen ten aanzien van de getuigen [betrokkene 10], [betrokkene 11] en [betrokkene 12].
[betrokkene 10]
5.10.
[verzoekers] hebben in het beroepschrift toegelicht dat [betrokkene 10] een hovenier is die aan [verweerder] een offerte heeft gedaan voor twee tuinhuisjes voor een bedrag van € 10.048,40 inclusief btw. Op basis van deze offerte heeft [verweerder] een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen [verzoekster]. Deze vordering is volgens [verzoekers] ten onrechte ingesteld en [verweerder] heeft in die procedure volgens hen ten onrechte het standpunt ingenomen dat [verzoekster] zonder enig overleg of toestemming een gedeelte van de gemeenschappelijke muur zou hebben verwijderd. Ook heeft [verweerder] ten onrechte getracht om door middel van de offerte van [betrokkene 10] schade te claimen bij [verzoekster]. [verzoekers] wensen vast te stellen wat er is besproken tussen [verweerder] en [betrokkene 10] en welke uitlatingen [verweerder] heeft gedaan over [verzoekers] Ook wensen zij te achterhalen hoe de schade is vastgesteld. Het hof overweegt dat deze toelichting buiten het bestek van het feitelijke gebeuren valt waarop het onderhavige voorlopige getuigenverhoor betrekking heeft.
5.11.
[verzoekers] hebben verder toegelicht dat [betrokkene 10] jegens [verzoeker] heeft verklaard dat hij allerlei negatieve dingen over [verzoeker] had vernomen. [verzoekers] wensen vast te stellen of deze uitlatingen van [verweerder] afkomstig zijn. Het bevreemdt het hof dat [verzoeker] in die verklaring van [betrokkene 10] kennelijk geen aanleiding heeft gezien nadere vragen te stellen over de aard en de bron van deze negatieve dingen. Wat daarvan ook zij, het hof acht deze toelichting, ook na de mondelinge behandeling in hoger beroep, te vaag om te kunnen beoordelen of het horen van [betrokkene 10] nog voldoende relatie heeft met het feitelijke gebeuren dat in dit voorlopige getuigenverhoor aan de orde is.
[betrokkene 11]
5.12.
Het hof acht het verzoek ten aanzien van [betrokkene 11] toewijsbaar. Er bestaat, gezien het beroepschrift onder 34 en 35, voldoende verband met de hiervóór onder 5.7 weergegeven toelichting.
[betrokkene 12]
5.13.
Hetzelfde geldt voor het verzoek ten aanzien van [betrokkene 12]. Uit het beroepschrift onder 30 volgt dat er voldoende verband bestaat met de hiervóór onder 5.6 weergegeven toelichting.
Verweren van [verweerder] in hoger beroep
5.14.
[verweerder] heeft in hoger beroep nog als verweer gevoerd dat [verzoekers] onvoldoende belang hebben bij hun verzoek omdat op grond van de afgelegde getuigenverklaringen aannemelijk is dat de vorderingen van [verzoekers] in een eventuele hoofdzaak zullen worden afgewezen. Dit verweer miskent echter dat waardering van het bewijs thans niet aan de orde is, zeker niet nu de uitkomst van dit hoger beroep is dat nog twee getuigen zullen moeten worden gehoord.
5.15.
De door [verweerder] gestelde omstandigheid dat [verzoekers] geen (voldoende) belang meer hebben bij een vordering tot ontbinding van de Vaststellingsovereenkomst kan verder onbesproken blijven, reeds omdat [verzoekers] nog andere mogelijk in te stellen vorderingen hebben genoemd.
5.16.
Het is waar dat de onderhavige procedure al geruime tijd loopt. Tegenover het belang bij een voortvarende procedure staat echter het belang van de waarheidsvinding. Voorzienbaar is dat met het resterende getuigenverhoor nog maar zeer beperkte tijd zal zijn gemoeid. Een en ander afwegende, acht het hof het horen van [betrokkene 11] en [betrokkene 12] als nadere getuigen niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Deze afweging zou tot een andere uitkomst kunnen leiden indien, zoals [verweerder] vreest, [verzoekers] vervolgens wederom nieuwe getuigen wensen te horen. In voorkomend geval zal de rechter-commissaris daarover kunnen oordelen.
5.17.
[verweerder] heeft ten slotte aangevoerd dat [verzoekers] het voorlopig getuigenverhoor hebben misbruikt voor andere doeleinden dan waarvoor het is bedoeld. Hetgeen hij daartoe heeft gesteld – het gebruik van de antwoorden van de getuige [betrokkene 8] in een andere procedure, terwijl het vragen betrof die geen verband hielden met de bewijsthema’s in dit voorlopig getuigenverhoor -, is echter onvoldoende om het onderhavige verzoek af te wijzen. Het is aan de rechter-commissaris ervoor te zorgen dat de te stellen vragen redelijkerwijs voldoende verband houden met het eerder onder 5.6, 5.7 en 5.8 besproken feitelijke gebeuren.
Conclusie
5.18.
De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat [verzoekers] gedeeltelijk niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in het hoger beroep. Ten aanzien van de overige getuigen slaagt het hoger beroep gedeeltelijk en faalt het voor het overige.
Proceskosten
5.19.
In de uitkomst van het hoger beroep ziet het hof aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart [verzoekers] niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep voor zover het is gericht tegen de beslissing van de rechter-commissaris om [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 9] niet als getuigen te horen;
vernietigt de bestreden beschikking maar uitsluitend voor zover het verzoek tot het horen van [betrokkene 11] en [betrokkene 12] als getuigen is afgewezen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
heropent het voorlopig getuigenverhoor en verwijst de zaak naar de rechter-commissaris voor het alsnog horen van deze getuigen;
bekrachtigt deze beschikking voor zover het verzoek tot het horen van [betrokkene 10] als getuige is afgewezen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, M. Verkerk en A.J. Swelheim, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 17 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:255.
2.Vergelijk HR 19 februari 1993, NJ 1994/345.