Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 15 november 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het kort geding vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2023;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis van [appellante] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Inholland, met bijlagen;
- de bijlagen 47 tot en met 54 van [appellante] en de bijlagen 32 tot en met 34 van Inholland die zij ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Spoedeisend belang
aantalvrij te laten uren over ‘zelfstandige’ wordt gesproken, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Met name omdat [appellante] ook in die procedure heeft betwist dat zij zelfstandige is (zie productie 38 bij dagvaarding in eerste aanleg) en het in die procedures om het aantal vrij te laten uren ging en niet om de kwalificatie van die werkzaamheden.
mijn[cursivering hof] uitkering zal meebewegen met de overschrijding en het weer binnen de grenzen opereren van het aantal vrijgelaten uren”) en niet dat zij om algemene informatie vraagt. Hierbij is ook van belang dat [appellante] reeds op 23 oktober 2020 aan APG de beslissing van het UWV van 13 januari 2020 heeft gestuurd, waaruit blijkt dat het UWV uitgaat van ‘overige niet verzekeringsplichtige werkzaamheden’. Daar komt bij dat APG op 20 april 2021 aan [appellante] bericht dat zij navraag hebben gedaan, waaruit [appellante] op mocht maken dat APG een en ander heeft nagekeken en geverifieerd en kennelijk over voldoende informatie beschikte om haar te kunnen berichten dat een overschrijding van de vrij te laten uren niet zou leiden tot een definitieve korting van haar uitkering. Dat [appellante] er hierbij vanuit mocht gaan dat APG deze toezegging namens Inholland deed, zodat ook Inholland daaraan gebonden is, blijkt naar het voorlopige oordeel van het hof uit het feit dat onder de mededeling van 20 april 2021 staat, “namens uw voormalig werkgever”. Ook ter zitting heeft Inholland nogmaals verklaart dat APG beslist over het recht, de hoogte en de duur van de uitkering. Dat Inholland niet aan deze toezegging kan worden gehouden, is voorshands dan ook niet aannemelijk.
dagvaarding € 131,85
griffierecht € 86,00
salaris advocaat € 1.058,00Totaal € 1.275,85
dagvaarding € 131,85
griffierecht € 783,00
salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten × tarief II ad € 1.214,00)
nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.520,85
7.Beslissing
en opnieuw rechtdoende in kort geding
- veroordeelt Inholland in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.275,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als Inholland deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- veroordeelt Inholland in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] begroot op € 3.520,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als Inholland deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als Inholland niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Inholland de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als Inholland deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.