ECLI:NL:GHDHA:2025:1517

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
BK-24/312
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag bpm en CO₂-uitstoot van een personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 14.117. De naheffingsaanslag is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, die de auto als nieuw heeft aangemerkt en een CO₂-uitstoot van 186 gr/km heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar is afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de gegevens van de RDW over de kilometerstand en CO₂-uitstoot leidend zijn. In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat de auto niet als nieuw moet worden aangemerkt en dat de CO₂-uitstoot lager zou zijn dan door de Inspecteur vastgesteld. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. De belanghebbende heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden ingebracht die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/312

Uitspraak van 24 juli 2025

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 maart 2024, nummer SGR 22/7968.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 14.117 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 559. De Inspecteur heeft op 3 april 2025 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend. Belanghebbende heeft op 28 april 2025 nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 april 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 10 november 2020 bij de RDW een aanvraag van een kenteken gedaan voor een Skoda Karoq 1.5 TSI 280 (de auto). De kilometerstand van de auto is door de RDW bij de keuring van de auto op 10 november 2020 vastgesteld op 25.
2.2.
Op 2 december 2020 heeft belanghebbende de aanvraag bij de RDW geannuleerd.
2.3.
Op 20 januari 2021 heeft belanghebbende opnieuw bij de RDW een aanvraag van een kenteken gedaan voor de auto.
2.4.
Belanghebbende heeft op 1 februari 2021 een aangifte bpm ingediend ter zake van de registratie van de auto. In de aangifte bpm is een te betalen bedrag van € 3.370 vermeld. De te betalen bpm is berekend op basis van de koerslijst XRAY. De historische nieuwprijs is vastgesteld op € 38.970 en de handelsinkoopwaarde op € 21.410. De datum van eerste toelating van de auto is 18 november 2019. In de aangifte heeft belanghebbende een CO₂-uitstoot van de auto vermeld van 125 gr/km (NEDC). Daarnaast heeft belanghebbende de auto aangemerkt als gebruikt en heeft zij een kilometerstand vermeld van 1.461. Het uit de aangifte volgende bedrag aan bpm heeft belanghebbende op 3 februari 2021 voldaan.
2.5.
Op 5 februari 2021 is het kenteken voor de auto door de RDW afgegeven.
2.6.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 1 april 2022 aangekondigd dat hij bpm zal naheffen en daarbij uit zal gaan van een nieuw en ongebruikt voertuig en een CO₂-uitstoot van 186 gr/km (WLTP).
2.7.
De Inspecteur heeft op 20 mei 2022 de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“8. In artikel 9, lid 13 Wet Bpm is het volgende bepaald:
“Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto of een bestelauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 550 gram per kilometer respectievelijk 395 gram per kilometer voor een personenauto of een bestelauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel.”
9. Uit artikel 6a, lid 1 Uitv. reg. Bpm volgt:

“Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt dat CO2-uitstoot van een personenauto in gram per kilometer uit het kentekenregister.”

10. De rechtbank gaat ervan uit dat de RDW de bij deze dienst bekende kilometerstand heeft doorgegeven aan verweerder, zodat hiervan uitgegaan dient te worden, waardoor sprake is van een nieuwe auto waarop geen afschrijving plaatsvindt, tenzij eiseres het tegendeel aannemelijk maakt. De foto die eiseres heeft overgelegd van de kilometerstand kan niet tot bewijs dienen omdat niet blijkt wanneer deze foto is gemaakt en bij welk voertuig die hoort. Aangezien RDW van een andere kilometerstand uitgaat dan op de inkoopfactuur, en verweerder geen gewijzigd voertuigbeeld heeft ontvangen van de RDW kan de inkoopfactuur evenmin als bewijs dienen. Nu eiseres ook niet de door verweerder vermelde stukken waaronder de intrekking en de nieuwe aanvraag tot inschrijving bij de RDW heeft overgelegd, waaruit dan tevens de nieuwe kilometerstand zou kunnen blijken, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de kilometerstand ten tijde van de aangifte 1.461 bedroeg, zodat uitgegaan dient te worden van de gegevens van de RDW. Voor de BPM-heffing dient dan van de CO2-uitstoot van 186 gr/km WLTP te worden uitgegaan op grond van artikel 6a, lid 1 Uitv. reg. Bpm, zodat verweerder de naheffingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat verweerder eiseres ten minste driemaal per mail heeft verzocht om informatie over de auto, waarop niet of slechts gedeeltelijk geantwoord is. De inkoopnota is overgelegd (dit is de inkoop van de auto met 20 kilometer op de teller), maar de verkoopnota, gegevens over Duitse kenteken (waarvan eiser stelt dat het is toegekend) en de (gestelde) tweede keuring door de RWD, blijven ontbreken. Ook bij de hoorzitting is geen nieuwe informatie verstrekt. In beroep heeft eiseres wel gegevens over het Duitse kenteken en de factuur van de verkoop aan de heer [A] overgelegd, maar het door eiseres overgelegde voertuigbeeld van de RDW is dat van 10 november 2020. Artikel 10, negende lid, van de Wet Bpm luidt; “Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de regels, bedoeld in het zesde lid. Wanneer naar het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.” Eiseres heeft zich niet aan deze verplichting gehouden.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is, net als bij de Rechtbank, in geschil of de Inspecteur de auto terecht als nieuwe auto heeft aangemerkt en of de Inspecteur is uitgegaan van de juiste CO₂-uitstoot.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 3.787. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Met inachtneming van de herkansingsfunctie die belanghebbende in hoger beroep toekomt, is de onderhavige zaak opnieuw beoordeeld waarbij alle aspecten van de stellingen van partijen in de overwegingen zijn betrokken. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden ingebracht die niet al in bezwaar of eerste aanleg zijn aangevoerd, noch nieuwe standpunten ingenomen en argumenten gebezigd of nadere onderbouwingen van de in bezwaar, in eerste aanleg dan wel in hoger beroep ingenomen stellingen verstrekt die een zodanig nieuw of ander licht op de onderhavige geschilpunten werpen, dat op grond daarvan de conclusie dient te worden getrokken dat de beslissing van de Rechtbank voor wat betreft de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven. Ten aanzien van de hoger beroepsgrond over de CO₂-uitstoot overweegt het Hof nog als volgt.
5.2.
Nu de auto als nieuwe auto wordt aangemerkt, is niet in geschil dat de WLTP-uitstoot de maatstaf van heffing is. De RDW heeft de WLTP-uitstoot vastgesteld op 186 gr/km. Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat de WLTP-uitstoot 154 gr/km is. Belanghebbende voert daartoe aan dat de WLTP-uitstoot van 186 gr/km is gebaseerd op de Scandinavische rekenmethode. Omdat de auto echter is gebouwd voor de Chinese markt, beschikt deze niet over een Europese typegoedkeuring en dient de CO₂-uitstoot te worden vastgesteld overeenkomstig de Verordening 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017. Dit resulteert in een CO₂-uitstoot van 154 gr/km, aldus belanghebbende. Voorts stelt belanghebbende dat zij zich op grond van het discriminatieverbod van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) mag beroepen op een andere CO₂-testmethode. De Inspecteur heeft de stelling van belanghebbende gemotiveerd betwist.
5.3.
Het Hof stelt voorop dat de heffing van bpm erop is gebaseerd dat naarmate een personenauto meer CO₂ uitstoot, meer bpm verschuldigd wordt. De CO₂-uitstoot is dus bepalend voor de hoogte van de verschuldigde bpm. Dit betekent dat voor elke te registreren personenauto, nieuw of gebruikt, moet worden bepaald in welke mate deze CO₂ uitstoot. De CO₂-uitstoot is een objectief vast te stellen, onderscheidend criterium voor motorvoertuigen (HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561, BNB 2020/98).
5.4.
Niet in geschil is dat de RDW in het kentekenregister een WLTP-uitstoot van 186 gr/km heeft vermeld. Gelet op het bepaalde in artikel 6a, lid 1 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, is de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag dan ook terecht uitgegaan van de vermelde uitstoot in het kentekenregister. Indien belanghebbende het niet eens is met de registratie dient zij een verzoek tot wijziging in te dienen bij de RDW.
5.5.
De verwijzing van belanghebbende naar het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653, BNB 2024/93 gaat niet op. In het genoemde arrest ging het om in de onderhavige zaak niet aan de orde zijnde specifiek overgangsrecht, namelijk de goedkeuring dat gebruik kan worden gemaakt van een andere gunstigere (inmiddels afgeschafte) meetmethode onder specifieke voorwaarden.
5.6.
Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de auto in een andere EU-lidstaat op de weg heeft gereden. Dat de auto door een Duitse keurmeester is gekeurd, is onvoldoende. Dit betekent dat belanghebbende voor de auto geen beroep kan doen op artikel 110 VWEU. De verwijzing van belanghebbende naar het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:357, BNB 2025/78, kan haar niet baten, omdat dit arrest ziet op de uitleg van wettelijke bepalingen als zodanig en niet op de vraag of artikel 110 VWEU van toepassing is.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, H.A.J. Kroon en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein.
De griffier, de voorzitter,
M.G. Kastelein M.J.M. van der Weijden
De beslissing is op 24 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.