ECLI:NL:GHDHA:2025:1533

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
BK-24/869
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens niet betalen van griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 september 2024. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens het niet betalen van het verschuldigde griffierecht van € 138,00. Belanghebbende had een beroepschrift ingediend, maar heeft de betaling van het griffierecht niet tijdig voldaan. De griffier had op 3 oktober 2024 een nota griffierecht verzonden, met de mededeling dat het bedrag uiterlijk op 31 oktober 2024 moest zijn bijgeschreven. Na het verstrijken van deze termijn is op 2 november 2024 een betalingsherinnering verzonden. Deze herinnering is op 5 november 2024 afgehaald bij een PostNL-punt, maar de gemachtigde van belanghebbende betwistte de ontvangst. Het Hof oordeelde dat de verzending van de betalingsherinnering het vermoeden van ontvangst rechtvaardigt en dat de gemachtigde niet voldoende heeft aangetoond dat hij deze niet heeft ontvangen. Gezien het feit dat het griffierecht niet is voldaan, heeft het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/869

Uitspraak van 5 augustus 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 september 2024, nummer SGR 23/6095.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Van de zijde van belanghebbende zijn op 6 november 2024, 13 mei 2025 en 11 juni 2025 nadere stukken ingekomen. De Heffingsambtenaar heeft op 3 december 2025 nadere stukken ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 17 juni 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 3 oktober 2024 is een nota griffierecht verzonden aan het adres van gemachtigde: [A B.V.] , t.a.v. D.A.N. Bartels, [postadres] . De nota griffierecht vermeldt onder meer:
“U heeft een beroepschrift ingediend.
In verband daarmee is een griffierecht verschuldigd van € 138,00. Het bedrag moet uiterlijk op 31-10-2024 zijn bijgeschreven op rekening: (…).
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, kan uw beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard; dat wil zeggen dat uw beroepschrift niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.
(…)”
2.2.
De betalingsherinnering ter zake van de eerder verzonden nota griffierecht is op 2 november 2024 per aangetekende post verzonden aan het voornoemde adres van de gemachtigde. De betalingsherinnering vermeldt:
“Uit onze administratie blijkt dat u nog niet heeft voldaan aan mijn uitnodiging om het griffierecht te betalen. Het nog te betalen bedrag is € 138,00.
Ik deel u nu mee dat u het bedrag binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet hebben overgemaakt op rekening: (…).
Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt op de genoemde bankrekening, loopt u het risico dat uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaard wordt. Hierna krijgt u geen nieuwe gelegenheid om het griffierecht te betalen.
(…)”
Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen en aan het dossier toegevoegde informatie is deze betalingsherinnering op 5 november 2024 afgehaald bij een PostNL-punt en voor ontvangst getekend. Een kopie van de daarbij geplaatste handtekening/paraaf behoort tot deze informatie.
2.3.
Uit de administratie van het Hof blijkt dat het verschuldigde griffierecht van € 138 niet is voldaan.
2.4.
Tot het dossier behoren eveneens het door de gemachtigde ingediende (hoger) beroepschrift en het nader stuk dat is ingekomen op 11 juni 2025, waarvan alle pagina’s zijn voorzien van een paraaf.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid in hoger beroep
3.1.
Op grond van artikel 8:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 8:108 en 8:109, Awb, wordt van de indiener van een hoger beroep griffierecht geheven. De termijn voor betaling van het griffierecht bedraagt vier weken, welke aanvangt met ingang van de dag na die van verzending van de nota griffierecht. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2.
Bij aangetekende brief van 2 november 2024 is de betalingsherinnering verzonden. Daarin is gewezen op de betalingstermijn en de mogelijkheid dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven op de in die brief vermelde rekening. Het verschuldigde griffierecht is niet voldaan.
3.3.
De gemachtigde stelt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, omdat hij de betalingsherinnering niet heeft ontvangen. De gemachtigde voert daarvoor aan dat de handtekening/paraaf die op de van PostNL ontvangen zendingsgegevens van ‘Track & Trace’ is geplaatst voor de ontvangst van de betalingsherinnering, niet van hem is.
3.4.
Het Hof stelt voorop dat de verzending van een stuk per post het vermoeden rechtvaardigt van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres. Nu de gemachtigde de ontvangst van de door het Dienstencentrum Rechtspraak verzonden betalingsherinnering betwist, ligt het op zijn weg om dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de gemachtigde aanvoert de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld (vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:705, BNB 2021/97).
3.5.
De door de griffier bij PostNL ingewonnen informatie rechtvaardigt het vermoeden dat het poststuk met betalingsherinnering op 5 november 2024 is aangeboden op het PostNL-punt waar de postbus van de gemachtigde zich bevindt.
3.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de gemachtigde het poststuk met de betalingsherinnering heeft afgehaald bij het PostNL-punt. Tijdens de zitting van het Hof is een kopie van de ‘Track & Trace’-gegevens van PostNL aan de gemachtigde verstrekt. Uit deze gegevens volgt dat op 5 november om 08:35 uur voor de ontvangst van het poststuk is getekend. Het Hof constateert dat de handtekening/paraaf voor de ontvangst van het poststuk vrijwel gelijk is aan de parafen op het ingediende (hoger)beroepschrift en het nader stuk dat is ingekomen op 11 juni 2025. Het Hof ziet daarom geen reden eraan te twijfelen dat de gemachtigde, en niet een ander, heeft getekend voor de ontvangst van de betalingsherinnering. Daarbij neemt het Hof tevens in aanmerking dat de aangetekende betalingsherinnering niet is terugontvangen door het Hof.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hoger beroep op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk.

Proceskosten

4. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.P.A. Brakeboer, Chr.Th.P.M. Zandhuis en C. Maas in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers E.P.A. Brakeboer
De beslissing is op 5 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.