In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige] van Nederland naar Australië. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om de terugkeer van het kind, wat door de rechtbank is toegewezen. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, met de bedoeling het verzoek tot terugkeer af te wijzen. Het hof heeft op 20 augustus 2025 het hoger beroep van de moeder afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de vader niet heeft berust in de ongeoorloofde achterhouding van het kind en dat er geen sprake is van een ondragelijke toestand voor het kind bij terugkeer naar Australië. De moeder heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de terugkeer zouden kunnen verhinderen. Het hof gelast de terugkeer van [minderjarige] naar Australië uiterlijk op 8 september 2025, waarbij de moeder het kind moet terugbrengen of de benodigde reisdocumenten moet afgeven aan de vader. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de griffier aanwezig was.