Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 28 september 2023, waarmee de Stichting in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2023;
- de memorie van grieven van de Stichting, met productie 1;
- de memorie van antwoord/grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde] , met productie A;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van de Stichting;
- Producties 6 en 7 van de Stichting;
- productie B van [geïntimeerde] .
3.Feitelijke achtergrond
benadeling van de physieke en/of psychische gezondheid, dan wel, al dan niet de dood ten gevolge hebbend, lichamelijk en/of geestelijk letsel van enig mens, met inbegrip van alle direct of indirect daaruit voortvloeiende vermogensschade;
beschadiging, vernietiging of verlies van stoffelijke goederen van derden, met inbegrip van alle daaruit direct of indirect voortvloeiende vermogensschade;
aantasting van het vermogen van derden niet vallende onder A en/of B. ;mits ontstaan gedurende de geldigheidsduur der verzekering.”
4.Procedure bij de rechtbank; vorderingen in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
door(ex-)verzekerden van RICC c.q. groepsvennootschappen. Hier staat echter tegenover dat de statuten van de Stichting onder meer als doelstelling formuleren: het afwikkelen van claims die zijn of mochten worden ingesteld
tegengroepsvennootschappen. Dit wijst dus juist op een doelstelling van schadeloosstelling door de Stichting rechtstreeks aan de desbetreffende (ex-)werknemers. Hieruit bestaan naar eigen zeggen van de Stichting ook haar feitelijke werkzaamheden. Deze achtergrond draagt eraan bij de akte aldus op te vatten, dat deze de (ex)werknemers van bij RICC verzekerde groepsvennootschappen daadwerkelijk een rechtstreekse aanspraak tegenover de Stichting verschaft. De omstandigheid dat de Stichting zich als “steunstichting” heeft laten inschrijven in het Stichtingenregister, doet hieraan niet af.
uiteindelijkeschade in de vorm van dodelijke mesothelioom zich ontwikkelt, dan wel de betrokkene zich van letselschade bewust wordt. Het hof acht voldoende aannemelijk dat het door inademing in het lichaam opnemen van de asbest, althans het zich vastzetten van de asbestvezels in de longen en/of het longvlies direct of kort na de blootstelling, waaruit de ziekte zich uiteindelijk ontwikkelt, kan worden aangemerkt als het feitelijk ontstaan van letselschade. De asbestschade van [naam] valt daarom onder de dekkingsomschrijving.
NJ1993/686 (Cijsouw/De Schelde I), rov. 3.10. Het hof verwerpt dit standpunt van [geïntimeerde] . In het desbetreffende arrest van de Hoge Raad ging het om werkgeversaansprakelijkheid, en bracht naar het oordeel van de Hoge Raad de strekking van het desbetreffende aansprakelijkheidsregime mee dat de werknemer niet mocht worden belast met het bewijs dat hij het fatale asbestkristal had binnengekregen in de periode waarin de werkgever daarvoor – wegens het niet treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen – aansprakelijk zou zijn. In het onderhavige geval is de grondslag voor de aansprakelijkheid waarvan die van de Stichting tegenover [geïntimeerde] is afgeleid niet werkgeversaansprakelijkheid, maar verzekeringsdekking onder de RICC-polis. In de polisvoorwaarden is zoals hierboven besproken een beperking van de dekking opgenomen, die inhoudt dat alleen gedekt is de schade die is veroorzaakt tijdens de duur van de dekking. Het hof is van oordeel dat de vraag in hoeverre de schade (door inademing van asbestvezels) in de verzekerde periode is ontstaan moet worden benaderd naar analogie van het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid.
6.Beslissing
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2023, voor zover zij de Stichting heeft veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van meer dan de volgende bedragen:
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de proceskosten van het principaal hoger beroep aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
- veroordeeld [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 2.213,-;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.